Alexander Cohen over zijn arrestatie in Parijs: ‘De brieven-besteller, op zondag? Vreemd!... Een telegram misschien?’

Het leven van Alexander Cohen lijkt wel een avonturenroman. Roman Helinski bekijkt zijn archief in het museum, en meent Cohens grillige levensloop gespiegeld te zien in zijn handschrift en in de chaotische opbouw van zijn brieven.

 

Tot vreemde, vrije vogels voel ik me al heel mijn leven aangetrokken, en zo moet het zijn gekomen dat ik op een ochtend een uitnodiging kreeg van het Literatuurmuseum om aantekeningen en brieven van schrijver en journalist Alexander Cohen te komen bekijken. In het museum weten ze inmiddels ook van mijn voorkeur voor buitenbeentjes. Eerder verdiepte ik me voor hen in kleurrijke schrijvers als Roger Van de Velde, Jacob Israël de Haan en Jef Last, die nog meevocht in de Spaanse Burgeroorlog en vriendschap sloot met liefst twee Nobelprijs-winnaars voor de Literatuur: Roger Martin du Gard en André Gide – Jef Last at in een havencafé te Nice een bouillabaisse met beide heren, en schreef erover, maar dat is weer een heel ander verhaal.

 

Dan die aantekeningen, brieven en herinneringen van Alexander Cohen (1864-1961). Zijn Wikipedia-pagina leest als een avonturenroman. Steekwoorden die de zonderlinge levensloop vatten, zijn in niet geheel chronologische volgorde: schoolverwijderingen – Koninklijk Nederlands-Indisch Leger – drie jaar in ’t cachot – majesteitsschennis –  vlucht naar België –  uitzetting uit België – gevangenisstraf – avant-gardist – socialistisch anarchist – Franse nationaliteit – uitzetting naar Engeland – monarchist – herwaardering als schrijver. 

 

Portret Alexander Cohen, 1917. Collectie Literatuurmuseum

 

Cohens literaire nalatenschap ligt in het Literatuurmuseum; tot de hoogtepunten van zijn werk kunnen de boeken Uitingen van een reactionair(1896-1899) (1929) en Van anarchist tot monarchist (1936) worden gerekend. Cohen was in 1929 al 65, de meeste van zijn werken zijn terugblikken op zijn tumultueuze leven en op roerige tijden. In het archief van het museum vind ik knipselmappen samengesteld door de auteur, met recensies over zijn werk waar hijzelf aantekeningen bij maakte; passages die hem bevielen onderstreepte hij.

 

Die map leg ik even opzij. In een andere map tref ik brieven van de schrijver aan, o.a. met een jonge Willem Frederik Hermans, en met de uitgever Geert van Oorschot over de publicatie van het Verzameld werk van de auteur. Interessant om te lezen, maar ik richt me op de derde map, waarin Cohen dagboekachtige passages noteert, met vaart en ritme opgeschreven, goed geschreven bovendien; geestig, bevlogen, met kleur. Zoals in onderstaand voorbeeld, over andere Nederlanders die de schrijver ontmoet in Engeland: 

 

Onder de vastelandsche uitgewekenen en uitgestotenen, die ik, gedurende myn ballingschap heb ontmoet, waren er maar weinigen, die, het vegeteeren in landen beu, niet hunkerden naar den dag, naar het uur, waarop zy, ten-gevolge van onverschillig wèlke gebeurtenis, naar het dikwyls verloochende, vaak vergruisde geboorteland zouden terug kunnen keeren. 

 

De passages die ik onder ogen krijg, spelen in Londen en Parijs. De verhalen met standplaats Londen zijn wat sikkeneurig van aard, alsof Cohen zich daar niet helemaal op zijn gemak voelt. Dat is niet onbegrijpelijk als je bedenkt dat hij naar die stad is uitgezet vanuit Parijs in 1893. Hij kon er niet aarden, wilde dat waarschijnlijk ook niet. De Parijse vertellingen, vooral geschreven voor het sociaaldemocratische blad Recht voor allen, zijn levendig en vurig. Idealisme en engagement spatten van de pagina’s af. Cohen heeft een onrustig handschrift, ik meen zijn grillige levensloop gespiegeld te zien in dat handschrift, en ook in de chaotische opbouw van de meeste van zijn brieven. Hij schrijft met veel doorhalingen en pijlen die zouden moeten verduidelijken wat de schrijver bedoelt, maar die het geheel enkel onduidelijker maken. Zijn brieven zijn in 1997 uitgegeven door uitgeverij Prometheus. 

 

 

In het Parijs van het einde van de negentiende eeuw waart de geest van anarchisme rond. Dreiging, aanslagen. Louise Michel duikt op in de aantekeningen van Cohen, de schrijver heeft een goede band met deze moeder van het Franse anarchisme. Nog feller dringt het anarchisme binnen in de verhalen van Cohen op 9 december 1893, de dag waarop Auguste Vaillant een bomaanslag pleegt op de Assemblée. Cohen beschrijft hoe hij aan het ‘niet gecompliceerd avondmaal’ zit met zijn vriendin en latere vrouw Kaya Batut, wanneer buiten de krantenventers beginnen te roepen:

 

Anarchistische bomaanslag in de Kamer!

 

In zijn persoonlijk getinte journalistieke verslag beschrijft Cohen hoe hij 108 traptreden afdaalt om op straat poolshoogte te nemen, hoe de venters gewag maken van tientallen doden. Ik zoek de aanslag met spijkerbom op internet op, en lees dat er geen doden zijn gevallen, maar de spanningen in Parijs zijn me duidelijk. Diezelfde week wordt er in Parijs nog een aanslag gepleegd door een anarchist; Emile Henry gooit een bom naar binnen in het volle café Terminus, met een dode als gevolg. In 1894 gevolgd door de moord op president Carnot, door de jonge Italiaanse anarchist Caserio. De daders worden stuk voor stuk onthoofd onder de guillotine. Publieke executies, waar de massa zich van haar lelijkste, wreedste kant laat zien.

 

 

Alexander Cohen rept op een enkele zin na niet over die onthoofdingen, die hem toch ook angst zullen hebben aangejaagd. Helemaal als er op de ochtend na de aanslag op het Franse parlement bij hem thuis wordt aangeklopt. Cohen en Batut liggen nog in bed, omdat ze de vorige avond flink hebben doorgehaald in hun stamcafé: 

 

Na een slenter-wandeling van de Madeleine tot de place de la République, en voor een deel vice versa, gaan wy naar den Coq d’Or, een beklant groot en prettig café in de rue Montmartre, voornamelyk door journalisten, schilders, acteurs, en andersoortige artiesten, waar wy een paar kennissen ontmoeten die, evenmin als wy-zèlf, hun oordeel over de aanslag in de Kamer onder de stoffige stoelen en banken van de Coq d’Or schuiven. 

 

En dan wordt er de volgende morgen aangeklopt: 

 

Wy lagen dan, die morgen na de bom-aanslag in de Kamer, omstreeks 8 uur nog onder de wol, en, gegeven de yzige temperatuur, zonder aanmerkylyk animo daar onderuit te komen, toen er werd geklopt. Wie kan dàt wezen, opdit voor visite wèl ongewoon uur. 

 

-Qui est là?, vraag ik, uit bed gesprongen, en, kleumend, in myn hemd staand, op niet over-beminnelyken toon.

 

-Facteur!, luidt het antwoord.  

 

De brieven-besteller, op zondag? Vreemd!... Een telegram misschien? 

 

Voilà!, roep ik, tegelyk de deur ontsluitend. 

 

Een schraal, geel-bleek, giftig kykend heer, plechtig getooid met een hoge hoed en op de hielen gevolgd door vier ongunstig-uitziende personages, dringt, met de krygs-kreet: ‘Police!’, naar binnen, stelt zich aan ons voor als ‘Commissaire spécial’, notificeert ons dat wy gearresteerd zyn, en hem, ‘sans rouspétance’, d.w.z. zonder tegenstribbelen, hebben te volgen.  

 

Ingerekend dus, mee naar het politiebureau, waar Batut en hij van elkaar worden gescheiden. Cohen is vooral bezorgd om zijn vriendin. Even vraagt hij zich af hoe zijn eigen lot eruitziet, maar hij is die onzekerheid gewend. 

 

 

Betrokkenheid bij de zaak heeft hij niet, en hij wordt vrijgelaten, maar twee weken later onder verdenking van deelname aan een anarchistische samenzwering het land uitgezet. Naar Engeland. Niemand minder dan Émile Zola maakt zich hard voor nietigverklaring van dat oordeel van de Franse overheid. Toch vertrekt Cohen onder dwang naar Londen, waar hij verslag blijft uitbrengen voor diverse media, maar aarden daar lukt helemaal niet. Hij keert terug naar Nederland en wordt ogenblikkelijk opgepakt, om zijn ontlopen gevangenisstraf vanwege majesteitsschennis alsnog uit te zitten. In november 1887 had de schrijver, toen drieëntwintig jaar oud, de toenmalige vorst Willem III uitgescholden voor gorilla, zijn straf daarvoor – een half jaar in het gevang – had hij nooit uitgezeten.

 

In 1899 keert Cohen clandestien terug naar Parijs, waar hij een leven weet op te bouwen en zelfs de Franse nationaliteit verkrijgt. Uiteindelijk vertrekt hij als correspondent naar Indië, om bij terugkeer in Frankrijk nog jaren voor De Telegraaf verhalen te schrijven. In 1917 betrekt hij een huisje aan het front, dicht bij de rivier de Marne. Een jaar later wordt dat huisje bij een bombardement totaal verwoest. Hij leeft nog een poos onder de rook van Parijs, maar vertrekt uiteindelijk naar het goedkopere Zuiden van Frankrijk, om in Toulon neer te strijken – daar schrijft hij zijn bekendste werk: Van anarchist tot monarchist.

 

Cohen sterft op hoge leeftijd, 97 jaar.

 

Alexander Cohen in Frankrijk, 1950. Collectie Literatuurmuseum