In een klein hotel boven op een Noord-Portugese berg ontmoet ik een Zuid-Afrikaan. Hij is op wandelvakantie met zijn vrouw. De man is een jaar of zestig maar fysiek nog indrukwekkend: een rijzige gestalte met een diepe, dwingende stem waaruit het Zuid-Afrikaans zoals altijd frivool klinkt. We spreken een tijdje over zijn land.
In het begin geeft hij weinig persoonlijks prijs, maar zijn geslotenheid verdwijnt in de loop van ons gesprek. ‘Ik stam af van de Boeren,’ vertrouwt hij me toe. ‘Mijn opa zat hoog in het bestuur en mijn vader was magistraat in Port Elizabeth.’ Dit vertelt hij overigens in het Engels, want het Zuid-Afrikaans begrijp ik niet altijd even goed.
Terwijl ik toch al een paar dagen in die taal aan het lezen ben in een kopie van het transcript van de afluistertapes van Breyten Breytenbach, uit de collectie van het Literatuurmuseum. Het zijn de gesprekken die Breytenbach over een periode van zo’n vier maanden in 1977 in de gevangenis voerde met zijn jonge bewaker Groenewald. Vetgedrukt staat op het voorblad van het dossier: ‘Transkripsies van bandopnames. Pretoria Veiligheidstak. Afdeling Akoestiek.’ Breytenbach werd afgeluisterd omdat de regering vermoedde dat hij deel uitmaakte van een antiregeringspartij. Bewaker Groenewald deed zich tijdens de gesprekken voor als vertrouweling.
Dat Breytenbach zoveel met hem spreekt moet simpelweg zijn geweest omdat er verder niemand was om mee te praten
Dat klinkt spannend, maar de meer dan honderd pagina’s aan uitgeschreven gesprekken zijn niet bijster interessant. Een boel gebabbel tussen twee mannen die elkaar terecht niet helemaal vertrouwen. Later zou Breytenbach de jonge wacht als een leugenachtige fantast typeren. Dat hij toch zoveel met hem spreekt moet simpelweg zijn geweest omdat er verder niemand was om mee te praten. In het transcript ontbreekt nogal eens een woord of zinsdeel of zelfs hele zin. Vaak waren de gesprekken niet goed te verstaan voor de transcribent van de geheime dienst.
Groenewald moet op de hoogte zijn geweest van de matige opnamekwaliteit, want geregeld spoort hij Breytenbach aan om luider te spreken:
Praat net bietjie harder, die fokkengoed raas so.
Ook geeft hij zijn motieven soms wel erg bloot door bijvoorbeeld midden in een gesprek te vragen: ‘Wat kan jy mij nog vertel?’ Het is vrij doorzichtig wat de jongeling probeert en het werkt dan ook niet; Breytenbach geeft amper waardevolle informatie.