De knetterende schedels ligt voor me, geschreven door de Vlaming Roger Van de Velde (1925-1970). Zijn werk kende ik niet, van de auteur had ik al wel gehoord; over dat zware leven met een verslaving, zijn lange gevangenschap. Bevriend Vlaams schrijfster Sien Volders raadde me pas met klem de bundel aan, en in bredere zin de auteur. En ik begrijp waarom, De knetterende schedels is een levendige bundel vol bonte verhalen, geschreven vanuit een kliniek voor mensen met een geestesziekte. Ik moet aan De Rode ruiterij van Isaak Babel denken terwijl ik het werk lees. De stijlen liggen uiteen, maar net als Babel schetst Van de Velde beeldend en heel precies een milieu, een rijke leefwereld voor zijn personages. Babel doet het met de oorlog, Van de Velde in zekere zin ook: de oorlog van het leven in een psychiatrische kliniek. Volle karakters, nadrukkelijk géén karikaturen, bevolken zijn korte verhalen. Zoals Jules Leroy, die zijn geliefde kat doodt en ‘het slappe kadaver van de kater als een gruwelijke trofee grijnzend in de lucht’ steekt. Of de kerel die met een enorme kachel boven zijn hoofd door de algemene zaal in de kliniek loopt – je voelt als lezer de dreiging. Dreiging die er continu is; zowel in de wereld die Van de Velde de lezer biedt, als vermoedelijk ook in de wereld van de schrijver zelf.