‘Je bent een schrijver, toch?’ blaft de cipier me toe, een grote vent met onsympathieke ogen. ‘Pak je pen maar… Steek je hand uit en leg de pen op je handpalm.’ Ik aarzel even, maar doe wat hij zegt.
‘Blijf zo maar eens staan,’ klinkt het dan. ‘En als die pen valt, krijg je drie dagen verlenging van je straf.’ Hij neemt zelf op een stoel plaats en slaat de krant open. Minutenlang sta ik met mijn arm uitgestrekt. Steeds zwaarder begint de pen te wegen, mijn arm trilt al snel. Vanachter de krant kijkt de cipier met sardonisch genoegen toe. Dan valt de pen…
Ik ben voor een reisartikel in Letland en loop eerder die dag in de kuststad Liepāja een oude Sovjetgevangenis binnen, op mijn gemak. Een bewaker in uniform slaat me meteen met een wapenstok tegen de onderarm. ‘Handen uit je zakken,’ roept hij. Geschrokken kijk ik de bullebak met wapenstok aan, waarop de gids in mijn oor fluistert: ‘Had ik al verteld dat dit een re-enactmentgevangenis is?’ Even later moeten we aantreden op de binnenplaats en krijgen we ervanlangs. We moeten de vloer boenen en worden uitgescholden omdat we het verkeerd doen. De Letse gids begint te huilen, zijn opa heeft jarenlang opgesloten gezeten in een soortgelijke gevangenis, dicht bij het Russische Omsk.
Je werd veroordeeld voor een dag of twee, maar eenmaal binnen stapelden de straffen zich op
Als we in de gevangeniskantine met houten lepels lobbige aardappelsoep eten, legt de cipier uit hoe het hier toeging, vroeger. Zijn uniform heeft hij afgelegd, hij is de beminnelijkheid zelve. ‘Het systeem was ontworpen om mensen langer binnen te houden. Je werd veroordeeld voor een dag of twee, maar eenmaal binnen stapelden de straffen zich op – er was altijd een reden om je straf met een dag te verlengen. Sommige gevangenen kwamen er járen niet meer uit…’
Ik denk aan dit gevangenisbezoek tijdens het lezen van de bundeling In Russische gevangenissen (1913), van Jacob Israël de Haan. Het is een verslag van De Haans reizen naar Rusland in 1912 en 1913, zo’n vijf jaar voor het begin van de Russische Revolutie. Als advocaat lukt het De Haan om in enkele tsaristische gevangenissen binnen te komen, door het hele land. Hij tracht het Russische strafwezen te doorgronden, te begrijpen waarom het is verworden tot wat het is. Zelf vindt hij het ook opmerkelijk dat hij zo makkelijk toegang krijgt:
De vrijheid die men mij in de Russische gevangenissen heeft toegestaan is ongelofelijk groot geweest. In de meeste landen mag men geen woord tegen de gevangenen spreken, en zeker niet alleen met hen zijn. In Rusland heb ik meermalen gedurende langeren tijd met politieke gevangenen in hun cel gesproken, waarbij ik slechts had te beloven, hun geen geschriften te geven, noch stilweg geschriften van hen mede te nemen.
Niet dat het zomaar ging: ‘Men heeft trouwens voortdurend geprobeerd mij van bekende politieken af te houden met list, zonder bruusk te weigeren.’ Bescheidenheid dient je hier dan ook niet, vult hij aan: ‘Men is in Rusland gewend, aan een persoonlijk régime. Wet en Recht bestaan niet. Naarmate men meer heerschend optreedt, krijgt men meer gedaan.’
Jacob Israël de Haan is de jongere broer van de filosofe en schrijfster Carry van Bruggen en werd net als zij orthodox-joods opgevoed. Hij gaat rechten studeren en wordt lid van de SDAP. In 1904 doet zijn debuutroman Pijpelijntjes, over een homoseksuele liefde, flink wat stof opwaaien. Vanwege het boek wordt De Haan ontslagen bij de universiteit waar hij doceert. Later valt hij van zijn marxisme en sluit zich aan bij Nederlandse Zionistenbond, om uiteindelijk te emigreren naar Palestina, in 1919. Daar zet hij zich juist als antizionist in voor de rechten van de Arabische inwoners van het gebied. Op 30 juni 1924 wordt hij in Jeruzalem vermoord, de dader komt uit zionistische hoek.