Rudy Kousbroek, dol op een rel en hondstrouw aan zijn bondgenoten
Hoewel ik van het principe ‘leven en laten leven’ ben, jeukt het weleens. Dan gebeurt er iets in de literaire of politieke actualiteit wat schreeuwt om een vlammende reactie, maar telkens weet ik me dan op het nippertje te bedwingen, in de wetenschap dat het weinig favorabele tijden zijn voor opiniestukken. Tegenwoordig verzandt elke discussie immers al snel in twee egelstellingen, die vervolgens uitmonden in het eindeloos heen en weer gooien van verbale en andere bagger – de tijd van fatsoenlijk politiek debat lijkt voorbij, om nog maar te zwijgen van sierlijk geformuleerde polemieken à la Brouwers of Hermans, en intellectuele oefeningen als van Menno ter Braak, die zichzelf het liefst beschouwde als een politicus zonder partij. Toch blijft het knagen en twijfelt elke schrijver, zolang bij wijze van spreken de Derde Wereldoorlog niet op het spel staat, weleens of je niet toch partij moet kiezen en of de ‘vent’ zich wel altijd achter de ‘vorm’ kan verschuilen – om het op z’n Ter Braaks te formuleren.
En zelfs dan. Want zo stuitte ik in het Literatuurmuseum op ‘Mit brennender Sorge’, een pamflet uit 1954 waarin Rudy Kousbroek waarschuwt voor een nakende wereldoorlog. Het interessante aan dit geval is dat Kousbroek al zijn collega-Vijftigers aanschreef om mee te ondertekenen, zodat iedereen kleur moest bekennen. Zo direct worden schrijvers zelden gemaand om partij te kiezen, dus dringend tijd om deze kwestie nog eens op te rakelen.