Voor wie van het fin de siècle houdt, is de Franse en Engelse literatuur een vanzelfsprekende schatkist. Namen als Baudelaire, Rimbaud, Verlaine, Swinburne of Oscar Wilde klinken voor lezers wereldwijd als een klok, maar in het Nederlandse taalgebied komen we er – het moet gezegd – veel bekaaider af wat decadent(istisch)e literatuur betreft. Qua poëzie heb je natuurlijk de jonggestorven Jacob Israël de Haan en op prozavlak staat Couperus op eenzame hoogte, maar daarna gaapt – op een occasioneel werk van Lodewijk van Deyssel na – al snel de leegte.
Het is dan ook een goede zaak dat drie jaar geleden Goëtia van Frits Lapidoth (1861-1932) heruitgegeven werd. De roman verscheen in 1893 en handelt, zo meldt de flaptekst, ‘over zeer on-Hollandse zaken als satanisme, occultisme, symbolisme, anarchisme, drugs en decadentisme’. Als aankondiging kan dat alvast tellen. Dringend tijd dus om deze Nederlandse schrijver van onder het stof te halen, temeer omdat hij ten volle in het literaire leven van zijn tijd ingebed was. Het Literatuurmuseum bezit brieven uit zijn correspondenties met onder anderen Marcellus Emants en Jeanne Kloos, evenals liefdessonnetten aan Hélène Swarth, de dichteres met wie hij tussen 1894 en 1910 getrouwd was.