Schrijver en dichter Jef Last (1898-1972) reisde in de jaren dertig van de vorige eeuw af naar Spanje om mee te vechten tijdens de burgeroorlog. Last vocht aan de kant van de revolutionairen. Op grond van de wet die het verbiedt te strijden voor een vreemde mogendheid, verloor hij hiermee zijn Nederlandse nationaliteit – aan die wet werd recenter nogal eens gerefereerd met het oog op Syrië-gangers.
In het grote archief van het Literatuurmuseum stuitte ik op een tekst van Jef Last over het fenomeen oorlog, meer bijzonder over de rol van jongeren in de Spaanse Burgeroorlog. Een kort verhaal, vier vellen in een prettig leesbaar handschift, met de titel ‘Gesprek over den oorlog’.
Dacht je dat hun angst voor de dood groter was dan hun angst voor een kleurloos leven?
vraagt het alwetende personage in Lasts verhaal.
Dacht je dat de jongen aan de loopende band, de steunpilaar van het armenhuis als enige perspectief, de fietsjongen in regen en wind door de straten, niet bereid is voor 10 dagen avontuur de dood te riskeren? Riskeren ze de dood niet [...] om tegenover kameraden zichzelf te bewijzen dat ze waarachtig toch nog wel iets waard zijn?
Last spreekt over een generatie verloren jongeren die kleurloos leven in de marge van de samenleving: met weinig kansen op goed onderwijs, geen zicht op een mooie toekomst. Herkenbaar, nietwaar? Kijk eens naar de Franse banlieues, en ook in Kanaleneiland in Utrecht en de Schilderswijk in Den Haag. Jongeren met weinig perspectief. Last:
Als de woede zich in je opkropt over een vergooid en nutteloos leven, dacht je dat je dan geen lust kreeg er op in te hakken, hoe dan ook en op wie ook? [...] Je vergeet dat de jeugd [...] held wil zijn, niet rationeel haar heling zoekt, maar romantisch degene volgt die het offer van haar durft te vragen. Wie is menselijk tegen deze jongens als ze nog geen zakgeld hebben om een sigaret te koopen en ’s avonds thuis te komen in een huis waar het licht is afgesneden. Is er na den oorlog een grotere wildernis mogelijk dan hun levens?