De schrijver aan het werk
‘Heel vervelend. Er komen alleen dingen in voor die echt zouden kunnen gebeuren. Jammer, maar het moet toch geschreven worden. Als het boek niet lukt, houd ik op met schrijven in het openbaar, denk ik’

‘Untruthful memories’, dat is de kwalificatie die Hermans tegen het eind van zijn leven meegeeft aan Nooit meer slapen. Autobiografie en herinnering vormen het uitgangspunt, maar in de roman zet de schrijver de feiten volledig naar zijn hand. In fictie gelden andere wetten: alle gebeurtenissen en beschrijvingen zijn doelgericht en staan in een dwingend en onontkoombaar verband.

 

Wanneer Hermans besloot de persoonlijke ervaringen van zijn wetenschappelijke expeditie te gebruiken als grondstof voor een roman is niet helemaal duidelijk. Vast staat wel dat de Scandinavische omgeving Hermans direct inspireerde. Vanuit het Noorse Narvik, een van de excursieplaatsen in 1960, stuurde hij op 31 juli een ansichtkaart aan zijn uitgever Geert van Oorschot: ‘Een oord om een nieuwe roman te schrijven, maar vandaag geen tijd.’

 

Maar het globale idee voor een dergelijk boek had Hermans al jaren eerder in zijn hoofd. Op 30 november 1953 schrijft hij in een brief aan dezelfde Geert van Oorschot over zijn plannen voor een omvangrijke roman:

 

‘[...] een grote roman […] die iets geheel nieuws is voor mijn doen: een boek waarin praktisch uitsluitend intellectuelen optreden en dat desondanks een zeer levendige actie vertoont. Het gaat over een mislukte geologische expeditie in Perzië. Alle deelnemers op één na verongelukken successievelijk of worden vermoord.’

(Hermans aan Geert van Oorschot, 30 november 1953)

1134 (22) Ingang Trollfjord
1134 (22) Ingang Trollfjord
Bekijk de brief
2
pagina's

Een ‘dik boek’ dat ‘niet vrolijk’ wordt

In de zomer van 1962 is Hermans daadwerkelijk begonnen met het schrijven van Nooit meer slapen. Aan de bevriende hoogleraar wiskunde Nico Kuiper schrijft Hermans op 6 juni dat hij werkt aan een ‘dik boek’, dat ‘niet vrolijk’ wordt.

 

In de correspondentie in het archief is van die eerste ontstaansperiode niet veel te vinden. Hermans was altijd betrekkelijk spaarzaam in het doen van mededelingen over het vroege ontstaansproces van zijn teksten. En als hij al iets prijsgaf, bleef het meestal raadselachtig. Zo krijgt Gust Gils op 4 november 1962 te horen: ‘Ik schrijf een boek. Ik schrijf ook nog aan een ander boek.’

 

Pas in 1965 worden de aanwijzingen concreter en Gust Gils is een van Hermans’ ingewijden die op de hoogte worden gehouden van de vorderingen. In april meldt Hermans: ‘Ik schrijf nog steeds elke dag aan mijn roman, maar ik ben bang dat het een dikke wordt, anders was hij wel al klaar geweest.’ En een paar weken later: ‘Werk verder aan mijn periglaciale roman.’ (25 april resp. 18 mei 1965).

 

Ook een andere Vlaamse correspondent, schrijver en programmamaker Freddy De Vree, krijgt informatie over de nieuwe roman. Tegenover hem gaat Hermans in op de spanning tussen feit en fictie. Feiten zijn nodig, maar de fictie staat centraal:

Bekijk de brief

‘Ik schrijf een heel moeilijke roman. Heel vervelend. Er komen alleen dingen in voor die echt zouden kunnen gebeuren. Jammer, maar het moet toch geschreven worden. Als het boek niet lukt, houd ik op met schrijven in het openbaar, denk ik. Met lukken bedoel ik niet dat het moet inslaan als een W.F.H.-bom, maar het moet voor mijn eigen gevoel lukken. Dit is nog niet beslist, al ben ik al op pagina 102.’ 

(Hermans aan Freddy De Vree, 15 juni 1965)

In de jaren vijftig en zestig correspondeerde Hermans intensief met een groot aantal schrijvers. Behalve de Vlamingen Gils en De Vree waren dat onder anderen Gerard Reve (1923-2006), Paul Rodenko (1920-1976) en Rudy Kousbroek (1929-2010). Over het schrijven aan Nooit meer slapen berichtte Hermans aan Kousbroek onder meer:

Bekijk de brief
2
pagina's

‘Gisteren kon ik tot de conclusie komen dat hij in eerste instantie, d.w.z. in onleesbaar klad, klaar is. Dit is van geen geringe betekenis voor mij. [...]

 

Ik moet het boek nu nog helemaal overtikken en hier en daar wat bijwerken. Ik vertel er verder maar niets over, al zou ik dat graag doen, omdat het voor het nageslacht altijd zo interessant is, in de brieven van beroemde auteurs te lezen wat zij erover aan hun vrienden schreven, toen ze bezig waren hun beroemde romans te scheppen.’

(Hermans aan Rudy en Ethel Kousbroek, 19 augustus 1965)

909 (19) Altafjord
909 (19) Altafjord
 

De romans van Hermans zijn bekend om de sombere visie op het leven die de schrijver erin verkondigt. Hermans’ personages zijn vaak weinig heldhaftig en gaan zich soms aan wreedheden te buiten. Nooit meer slapen lijkt anders dan het eerdere werk. Over de literaire inbedding van de verhaalgebeurtenissen vertelt Hermans in het najaar van 1965 meer aan Kousbroek:

Bekijk de brief
2
pagina's

‘Met de roman ben ik nog minstens veertien dagen zoet. Het is in zoverre een voor mijn doen ongebruikelijk boek, omdat er betrekkelijk weinig aperte monsters in voorkomen. Nee, sympathieke, rustige mensen. Het is een soort Pilgrim’s Progress (boek dat ik overigens alleen van naam ken) ik bedoel ermee: een reis in de vorm van een raamvertelling. Alleen is het raam niet opgevuld met kleinere verhalen, maar met een soort kleine essay’s, hier en daar.’

(Hermans aan Rudy Kousbroek, 6 september 1965)

In de boeken van Hermans zijn de personages weerloos overgeleverd aan de omstandigheden. Alle goede bedoelingen lopen op niets uit. Misverstand, mislukking en bedrog zijn aan de orde van de dag. Dat wereldbeeld verpakt Hermans in wrange, humoristische scènes. Dat Nooit meer slapen wat dat betreft toch weer een klassiek Hermansboek is, blijkt uit een andere brief aan Kousbroek:

Bekijk de brief
4
pagina's

‘Het tragische fascineert mij inderdaad, maar nog meer het tragi-comische. Als ik Sofokles geweest was en Oidipous geschreven had, zou aan het einde van het stuk – Oidipous heeft z’n vader vermoord en z’n moeder getrouwd en zich de ogen uitgestoken van berouw, dat zou allemaal hetzelfde kunnen blijven, maar Oidipous zou een bedrieger blijken te zijn, die de echte Oidipous vermoord had en daarna zijn rol gespeeld. Of nee, ik zou hem wel Oidipous’ vader hebben laten doden en z’n moeder trouwen, maar in plaats van zich de ogen uit te steken, zou dit zijn mislukt, waarna hij blind werd door een aangeboren ziekte.

 

De geoloog uit mijn nieuwe boek is geoloog geworden omdat hij als klein kind een meteoor wilde hebben en omdat zijn jonggestorven vader bijna professor was geworden. Hij ziet zelf wel in dat zijn rol een bedenkelijke basis heeft, maar hij kan niet anders meer. (Dit wordt in het boek niet uitgesproken maar ik hoop dat de lezer het raadt.)’ 

(Hermans aan Rudy Kousbroek, 14 december 1965)

De romanwerkelijkheid gold voor Hermans als een zelfstandige wereld, die maar weinig meer te maken had met aan het verhaal ten grondslag liggende historische gebeurtenissen. Dat blijkt kernachtig uit een kladbriefje uit 1992 in Hermans’ correspondentie met Torbjørn Fjellang en diens vrouw Berit, een opzetje voor een opdracht in hun presentexemplaar van de Noorse vertaling van Nooit meer slapen die dan net verschenen is:

Bekijk het briefje

‘For Torbjørn and Berit Fjellang without whose cordial friendship and help and generosity these untruthful memories would never have been written’.

(Handgeschreven blaadje in briefwisseling Hermans-Fjellang, Brussel, 8 april 1992)

Romantechniek

Hermans is zich als geen andere schrijver van zijn generatie bewust van het feit dat de techniek van het schrijven de zeggingskracht van het vertelde en het effect daarvan bij de lezer beïnvloedt. In Nooit meer slapen brengt de keuze voor een ik-verteller de wanhoop van Alfred angstig dichtbij.

Foto: E. van Moerkerken

 

Hermans legde grote nadruk op de ambachtelijke kant van het schrijverschap. Al vanaf de jaren direct na de Tweede Wereldoorlog laat hij zich in een groot aantal literaire tijdschriften gelden, niet alleen als creatief schrijver, maar ook als (vlijmscherp) criticus van andermans werk. De honderden recensies en beschouwingen die hij vanaf dat moment zal schrijven, begeleiden zijn eigen opvattingen over literatuur. In 1964 publiceert hij zijn fameuze, zelf uitgegeven Mandarijnen op zwavelzuur, waarin hij afrekent met talloze voorgangers in de Nederlandse literatuur. Aan het eind van datzelfde jaar publiceert hij bij De Bezige Bij de essaybundel Het sadistische universum.

 

Sleutelteksten die Hermans’ visie op de techniek van het schrijven weergeven zijn te vinden in de opstellen ‘Antipathieke romanpersonages’ en – vooral – ‘Experimentele romans’. Veel van wat Hermans in deze essays met betrekking tot de structuur van de roman, thema’s en personages schrijft, lijkt ook de compositie van Nooit meer slapen te hebben bepaald. De ‘klassieke roman’ was volgens Hermans:

‘[...] een roman waarin het thema volledig is verwerkt in een verhaal, waarin een idee wordt uitgedrukt door middel van handelingen […]. Een roman waarin alles wat gebeurt en alles wat beschreven wordt, doelgericht is; waarin bij wijze van spreken geen mus van het dak valt, zonder dat het een gevolg heeft en waarin dit alleen geen gevolg mag hebben, wanneer het de bedoeling van de auteur geweest is, te betogen dàt het in zijn wereld geen gevolg heeft als er mussen van daken vallen. [/] Maar alleen dan.’

(‘Experimentele romans’, in: Volledige Werken 11, Beschouwend werk. Het sadistische universum 1, p. 125)

 

In Nooit meer slapen fungeert de historische werkelijkheid vooral als decor. Op 11 februari 1966, nog vóórdat het boek was verschenen, besteedde het televisieprogramma Literair Kijkschrift van de NCRV aandacht aan Nooit meer slapen.

Literair Kijkschrift, 11 februari 1966 Nederland 2; NCRV

Achter de rechttoe, rechtaan vertelvorm van het reisverslag gaat in Nooit meer slapen een wereld schuil waarin de schrijver grote vragen niet uit de weg gaat. De wanhopige zoektocht van Alfred Issendorf wordt begeleid door talrijke uiteenzettingen en discussies over grote morele, filosofische en psychologische vraagstukken. Van het falen van de wetenschapsbeoefening, tot de angst voor gezichtsverlies en de totale mislukking.