Spoor 1
De Scharten-Antinks
Van literair powerkoppel tot fans van het fascisme
p het hoogtepunt van hun roem, omstreeks 1924, kregen de schrijvers Margo Scharten-Antink en haar man Carel Scharten de vraag of ze enkele handschriften wilden onderbrengen in het gemeentearchief in Den Haag. De literaire verzameling zou later overgaan naar het Letterkundig Museum, dat sinds eind 2016 Literatuurmuseum heet. Carel vond het onbehoorlijk: ze waren immers nog springlevend en bepaald geen museumstukken? Maar, schreef hij in 1924 aan stadsarchivaris Willem Moll:
Moesten [onze werken] over vijftig jaar zijn bijgezet in het luisterrijk Mausoleum onzer doode letteren, – dat men dàn genoegen beleve aan onze portretten, handschriften en brieven. Zelfs wij, als wij het van eenig poëtisch elyseum uit aanzien, zullen dan misschien blij zijn, dat men tenminste nog iets met ons doet.
Of de Scharten-Antinks nu vanuit een verheven poëtisch Elysium of vanuit de krochten der vergetelheid naar ons kijken, ze kunnen ervan verzekerd zijn dat we genoegen beleven aan hun brieven en handschriften. Het verhaal van hun opkomst, hun succes en hun ondergang schetst een prachtig beeld van het literaire milieu van Nederland, van de politieke stromingen tijdens het interbellum en van de werking van (zelf)censuur en (zelf)promotie.
Een succesvolle samenwerking
Carel (1878-1950) en Margo (1868-1957) Scharten-Antink leefden allebei van de pen en woonden het grootste gedeelte van hun leven in Italië, vanwaaruit ze druk correspondeerden met Nederlandse literatoren en uitgevers. Veel van deze brieven zijn bewaard gebleven en leveren een rijke bron aan informatie over de literaire wereld tijdens het interbellum. Daarnaast kunnen we, op basis van de vele notitieboekjes en gecorrigeerde handschriften, goed zien hoe hun samenwerking verliep. Die begon volgens Margo als een grapje (‘een wat lichtzinnig grapje zonder eenige verwachting van een goede uitslag’), maar het resultaat was direct een voltreffer.
In 1908 verscheen Een huis vol menschen. Verhaal uit het Parijsche leven, hun roman over het dagelijks leven van Parijse pensiongasten. Dit boek werd zeer goed ontvangen. Herman Robbers prees in Elsevier het ‘zeer knappe boek’ als ‘technisch bijna volmaakt’ (1909), Annie Salomons als ‘boeiend, vol kleur en variatie en zo voortreffelijk geschreven, dat zelfs een high brow niet kon beweren, dat het geen literatuur was’ (1959-1960). Met negentien drukken was het een van de eerste bestsellers in Nederland. Hierna schreven ze samen nog zes dikke, vaak driedelige romans, naast boekrecensies en literaire kritieken, verzen en letterkundige studies.
Ruim twee decennia lang, van circa 1908 tot circa 1930, bleven de Scharten-Antinks zeer gewaardeerde auteurs die ongekend hoge oplages verkochten. In vooroorlogs Nederland was de ‘Schartenroman’ een begrip en een gegarandeerd verkoopsucces. Om een idee te krijgen: een succesvolle roman verkocht in die tijd gemiddeld één- à tweeduizend exemplaren; de Scharten-Antinks verkochten in twee jaar tijd zeventienduizend exemplaren van Het geluk hangt als een druiventros en hun trilogie Francesco van Campana ging in totaal zo’n vijftigduizend keer over de toonbank. ‘Het succes van deze boeken was verwonderlijk,’ schrijft recensent Dirk Coster in een necrologie bij het overlijden van Carel Scharten: ‘een 30ste druk was geen zeldzaamheid.’ Mede dankzij de stabiele inkomstenbron die dit literaire sterrenkoppel genereerde, heeft hun uitgeverij de Wereldbibliotheek in de jaren 1910-1920 kunnen uitgroeien tot een belangrijke speler in de Nederlandse uitgeverswereld.
Eén verklaring van deze onverwachte triomf is dat de Scharten-Antinks boeken schreven die precies beantwoordden aan de behoefte van een nieuw lezerspubliek uit de redelijk opgeleide lagere en middenklassen. Deze groep verlangde meer dan simpele amusementslectuur zonder literaire pretenties, maar had doorgaans ook geen behoefte aan hoogstaande en ingewikkelde Literatuur. De Schartenroman paste precies tussen die twee uitersten en werd ook op die manier door Wereldbibliotheek succesvol in de markt gezet. De samenwerking tussen de Scharten-Antinks en hun uitgever moeten we niet onderschatten. Het voornaamste doel van de Wereldbibliotheek was de verspreiding van goede en goedkope lectuur onder het grote publiek dat via het lezen tot een innerlijke emancipatie kon komen. Dit sloot naadloos aan bij de idealen van het echtpaar, dat hun lezers innerlijke vooruitgang en zelfontwikkeling wilde bieden door literatuur.
In tegenstelling tot hun literaire voorgangers de Tachtigers, voor wie de Kunst hoger in het vaandel stond dan de helderheid van een tekst, schreven de Scharten-Antinks bevattelijke verhalen over het gevoelsleven van de gewone mens. Conform de opkomende psychologische tendensen in de literatuur concentreerden ze zich op de innerlijke belevingswereld van de romanfiguren. Het waren bovendien liefdevolle beschrijvingen van sympathieke personages die vaak tot de lagere maatschappelijke regionen behoorden – boeren, arbeiders of dienstmeisjes –, waardoor hun romans het verspreiden van sociale waarden combineerden met een prettige leeservaring.
De Scharten-Antinks bedienen zich nog rijkelijk van lyrische beeldspraak en van de realistische en naturalistische elementen van de laatnegentiende-eeuwse literatuur: de personages en hun omgeving worden tot in de kleinste details beschreven (‘met volmaakt meesterschap als ’t ware gepointilleerd’, schreef Jules Persyn in Dietsche Warande & Belfort, 1912). Om ook die kleinste details te laten kloppen brachten ze veel tijd door in musea en archieven.
Geheel in lijn met hun ideaal van volksverheffing door literatuur schreven de Scharten-Antinks het liefst historische romans met biografische elementen. Hun archief zit dan ook vol met notitieboekjes op zakformaat met jaartallen, aantekeningen en schetsen van historische gebeurtenissen, kunstwerken, architectuur en modeverschijnselen uit verschillende historische periodes.
Het zijn de papieren getuigen van het diepgravend onderzoek dat aan bijna al hun werken voorafging. Zo waren ze meer dan een jaar bezig met de achtergrondstudie voor De grote Zorzi (1938), hun roman over de renaissanceschilder Giorgione. Samen reisden ze door Noord-Italië, bezochten dorpen, kerken en musea en bekeken niet alleen de schilderwerken maar ook de landschappen, gebouwen en mensen. Carel concentreerde zich voornamelijk op het kunsthistorisch materiaal en Margo ontcijferde de memoires van Giorgiones tijdgenoot Marino Sanuto, om zo een gedetailleerd tijdsbeeld van het vijftiende-eeuwse Venetië te kunnen schetsen.
‘Ze hebben bevruchtend op elkaar gewerkt,’ schreef Annie Salomons. ‘Elk heeft de aanleg van de ander verbreed en verdiept.’ Waar hun aanleg precies uit bestond en hoe ze elkaar aanvulden, konden de Scharten-Antinks zelf maar moeilijk zeggen. In feite waren ze zo nauw met elkaar vergroeid, als geliefden en als auteurs, dat hun werk niet valt te ontleden. Alsof hij aanvoelde dat men dit in de toekomst wellicht toch wilde proberen, heeft Carel een briefje bij de map de kladversies en aantekeningen van Een huis vol menschen gestopt:
Men kan er wel iets omtrent onze samenwerking uit leeren, maar ook heel verkeerde gevolgtrekkingen maken. Bovendien is het manuscript ontoonbaar door mijn manie van zinnelooze juffers en meneeren teekenen.
Het handschrift is inderdaad rijkelijk voorzien van Carels schetsen en hoewel het duidelijk is dat zijn echtgenote het grootste deel heeft geschreven, zullen we zijn advies ter harte nemen en hun geschriften niet verder ontleden. Het staat vast dat dit literaire koppel een gelijke visie op het leven had en dat ze vanuit dezelfde gezichtshoek hun romans schreven. Deze visie, verwerkt in literatuur doorspekt met ideologie, had hen aanvankelijk op de weg van literaire triomfen gebracht, maar zou uiteindelijk ook meespelen bij hun ondergang.
Verongelijkt, veroordeeld en vergeten
Hoewel de populariteit van eersteling Een huis vol mensen als een verrassing kwam, raakten de Scharten-Antinks al snel aan hun sterrenstatus gewend. In de jaren twintig, op hun literaire hoogtepunt, kochten ze een villa net buiten Florence. Ze vertoefden in de hoogste kringen van de Italiaanse culturele én politieke wereld, en raakten onder de indruk van een nieuwe partij: de PNF (Partito Nazionale Fascista) van Mussolini.
Carel interviewde Mussolini zo’n zeven keer en was een groot bewonderaar van de daadkracht van de staatsman, een bewondering die hij graag wilde uiten en overbrengen op het Nederlandse lezerspubliek. Tussen 1927 en 1935 schreven de Scharten-Antinks met dit doel de driedelige roman De Nar uit de Maremmen en een boek over het droogleggen van de moerassen in Noord-Italië: Littoria.
In vergelijking met hun eerdere publicaties verkochten deze werken nauwelijks en werden ze over het algemeen slecht ontvangen (‘vervelooze gesprekken’ en ‘kleurloos’, vond De Nieuwe Gids). Dit had niet direct te maken met de politieke ideologie: volgens de Nederlandse pers had de onverbloemde verheerlijking van het fascisme in de Nar-trilogie vooral een negatief effect op de literaire kwaliteit. Ook andere critici veroordeelden niet de fascistische ideologie an sich, maar vooral de manier waarop deze was verwerkt in de romans. Men stelde dat er ‘iets tragisch’ in hun werk was geslopen:
De Schartens, vroeger beiden van aparte beteekenis in onze litteratuur, zijn zoover afgedwaald, dat zij de grenzen van de onleesbaarheid hebben bereikt.
(Herman Middendorp in De Nieuwe Gids, 1929 en 1931)
Margo en Carel, gewend dat elke nieuwe publicatie positief werd ontvangen en goed verkocht, weten de lage verkoopcijfers aan een gebrekkige promotie van de Wereldbibliotheek. Ze ontvingen immers nog steeds post van fans, dus aan hun literaire kwaliteiten kon het toch niet liggen?
De directeur van de Wereldbibliotheek, Nico van Suchtelen, vond het echter ‘allergoddelykst naief’ van een schrijver met Carels ervaring om conclusies te trekken uit brieven van bewonderaars. Het lag aan de inhoud, meende hij:
Het groote publiek beschouwt dit werk blykbaar niet als aktueel in den zin van ‘dat moet je gelezen hebben’. […] Het is een feit dat men hier, ondanks alle brieven die je ontvangt, over het algemeen niets van het fascisme wil weten.
De Scharten-Antinks werden langzaam wanhopig: door de financiële crisis van de jaren dertig waren ze enkele investeringen kwijtgeraakt en raakten ze in geldnood. ‘Wij leefden, vele jaren lang, geheel van de opbrengsten van ons werk, en speciaal van de vele herdrukken. Zelfs mijn oude boeken werden geregeld herdrukt. Dat was een inkomen samen. Sinds twee jaar is dat inkomen, bijna plotseling, opgehouden,’ schreef Carel in 1935 aan hun vriendin Annie Adama van Scheltema.
Margo kreeg in dezelfde periode een zenuwinzinking, waardoor de verantwoordelijkheid voor het werk en inkomen volledig op Carels schouders kwam. Dit vormde de aanleiding van een stroom bedelbrieven naar vrienden, de uitgeverij, en in 1946 zelfs aan de minister van Buitenlandse Zaken, Eelco Van Kleffens.
Na de oorlog, toen de gevolgen van het fascisme voor iedereen duidelijk waren geworden, werden de Scharten-Antinks her en der wel openlijk veroordeeld om hun vooroorlogse fascistische sympathieën. Dat ze daarop werden afgerekend vonden ze hoogst oneerlijk. Ze waren immers niet de enigen geweest die in eerste instantie Mussolini en zijn partij zagen als de redding van Italië, zoals Carel schreef in een brief aan Henri van Booven (15 december 1949):
In die waardeering – men vergeet het maar al te zeer – stonden wij waarlijk niet alleen! Austin Chamberlain was Mussolini’s trouwe vriend […] zelfs Churchill sprak met waardeering over hem.
Ook verzekerde Carel iedereen dat ze al spoedig hadden beseft dat het fascisme bepaald niet de welkome verandering bood waar ze op hadden gehoopt: vanaf 1937 zagen ze in dat het fascisme verloren was, schrijft hij, en ‘toen in den zomer van 1938 de Hetze tegen de Joden losbrak – nog slaafscher navolging van Hitler – begonnen wij het te verachten.’
Of deze chronologie klopt is moeilijk na te gaan, maar het echtpaar was vastbesloten hun naam te zuiveren via de enige weg die ze kenden: de literatuur. Ze hadden al hun hoop gevestigd op de publicatie van het oorlogsdagboek van Margo, dat hun adoratie voor Mussolini moest nuanceren en hun vaderlandsliefde moest aantonen. Hoewel het dagboek officieel door Margo zou zijn geschreven, vertoont het duidelijk sporen van hun literaire samenwerking. Tussen de archivalia van Margo ligt een stapel dichtbeschreven vellen in het nette handschrift van Carel, getiteld ‘Aantekeningen bij het oorlogsdagboek van mijn vrouw’.
Zijn commentaar bij het dagboek bestond niet alleen uit stilistische, maar ook voor een groot deel uit inhoudelijke opmerkingen. Hij bood suggesties voor wijzigingen in de weergave van de gebeurtenissen en herschreef bepaalde stukken.
De aantekeningen tonen aan dat Carel al snel doorhad wat de functie van dit dagboek zou kunnen zijn. Sommige toevoegingen zijn pagina’s lang en herhalen expliciet het argument waar ze ook telkens in hun brieven op terugkomen: ze deelden hun bewondering voor Mussolini met andere politieke en literaire grootheden die daar niet op worden afgerekend, en hadden bovendien spoedig ingezien dat ze Mussolini verkeerd hadden ingeschat.
Als we Carels aantekeningen naast de kladversie en de definitieve versie van Margo’s dagboek leggen, wordt duidelijk dat Margo veel van zijn suggesties overnam. Zo suggereert Carel een ‘grote variant’ op pagina 45 van Margo’s dagboek, waarin hij zou hebben gezegd ‘Italië is verloren’ zodra de Italiaanse troepen de Duitse ganzenpas overnemen en Rome binnenmarcheren. Hij suggereert een nog grotere toevoeging op 27 januari 1942, waarin hij zijn motivatie voor zijn contact met Mussolini uitgebreid beschrijft.
De definitieve versie van de dagboeken beslaat meer dan 700 pagina’s en is zo bewerkt dat alle spontaniteit en oprechtheid eruit verdwenen is. Wat wellicht ooit begonnen is uit Margo’s spontane neiging om een dagboek bij te houden tijdens de oorlog, werd de laatste strohalm van de Scharten-Antinks. De dagboeken moesten functioneren als een apologie voor hun houding tijdens de eerste oorlogsjaren en zijn één lange verklaring van hun oprechte vaderlandslievende intenties. Helaas reageerden uitgevers niet zoals gewenst. Eerst weigerde de Wereldbibliotheek:
[H]et spyt me meer dan ik je zeggen kan, want ik voel ten volle hoe groot de teleurstelling is die ik jullie ermee bereid, je te moeten schryven dat we het beter achten, ook voor jezelf, dit boek niet in dézen tyd te publiceeren.
(Nico van Suchtelen op 15 november 1946 aan Margo)
Het lijkt de uitgever ‘ontaktisch’ om nu een werk te publiceren waarin de Scharten-Antinks duidelijk maken dat ze heus geen fascisten waren:
Hoe begrypelyk en oprecht gemeend die wyziging ook is, op verreweg de meeste lezers zal zy een verkeerde indruk maken, juist tegenovergesteld aan je bedoeling. Vergeet niet dat hier tienduizenden volbloed, halve en sympathiseerende NSB’ers voortdurend verklaren dat zy ‘eigenlijk’ allang niets meer voelden voor het fascisme. Men gelooft dergelyke verklaringen niet meer, al zyn er natuurlyk stellig een aantal oprecht gemeend. De lezers van je dagboek zullen dan ook zonder twyfel zeggen dat ‘die bekeering te laat komt’ en niet weinigen zullen insunueeren [sic] dat je voor je boek de dagboekvorm gekozen hebt om haar door latere invoegingen als het ware te antidateeren.
Carel probeerde het bij uitgeverij Querido, maar kreeg een kort, negatief antwoord terug dat veelzeggend is voor de reputatie van de Scharten-Antinks in Nederland:
Hoewel u en uw vrouw voor zoover ik kan nagaan niets hebben gepubliceerd dat direct pro-nationaal-socialistisch genoemd kan worden, was Uw houding in de jaren voor den oorlog toch wel zoo pro-fascistisch en was Uw werk toch wel zoo vervuld van de grootheid van Mussolini (ik bedoel in “Littoria” en “De Nar in de Maremmen”[sic]), dat ik niet geloof met een uitgave van het dagboek van Uw vrouw, hoe waardevol dit literair waarschijnlijk ook zal zijn, de nagedachtenis van den heer Querido te eeren.
Met andere woorden: Margo had een dusdanige reputatie als aanhanger van het fascisme dat ze niet welkom was bij een uitgeverij met een Joodse achtergrond. Carel bleef andere uitgevers aanschrijven, maar zonder succes. ‘Telkens duikt die zwarte vlek weer op,’ mopperde hij, ‘dat wij in den beginne in het fascisme een uitredding hebben meenen te zien uit de verfoeilijkheid van den modernen tijd, dat schijnt een onuitwischbare schuld.’ (Brief aan Dirk Coster, 15 januari 1950).
Het dagboek zou hun laatste gezamenlijke project zijn. De laatste jaren van hun leven brachten ze door in geldzorgen, druk corresponderend met Nederland over mogelijke herdrukken van hun vroege werken. In 1950 overleed Carel; Margo bleef alleen achter in Italië en zou zeven jaar later overlijden.
Het is te gemakkelijk om te stellen dat de Scharten-Antinks door hun fascistische sympathieën uit de gratie raakten. Zoals ze zelf ook al aangaven in hun brieven, waren ze lang niet de enigen die gecharmeerd waren van de jonge Mussolini; van de Nederlandse schrijvers waren onder anderen Hendrik Marsman en J.C. Bloem aangetrokken tot het fascistisch gedachtegoed zonder dat het hun reputatie noemenswaardige schade opleverde.
Wel had de kwaliteit van hun werk te lijden onder de groeiende wens van Carel om er hun idealistisch gedachtegoed in op te nemen. Hun samenwerking leverde niet langer de leesbare Schartenroman op die het Nederlandse publiek zo waardeerde. Zoals de recensenten opmerkten, had het opleggen van hun ‘levensinzicht’ bepaald geen positieve gevolgen voor hun romans: ‘Laten zij liever een brochure schrijven, als zij hun gewonnen levensbeschouwing kond willen doen. Dan weten wij waar aan we toe zijn en kan het ons al of niet interesseeren,’ schreef Frans Coenen (1926) over De Nar uit de Maremmen. Herman Middendorp vond De Nar maar een ‘kleurloos en theoretisch’ boek met weinig literaire waarde:
Wat er aan politiek bij gehaald is, mag naar de feiten strikt historisch zijn, gelijk de auteurs verzekeren, op een artistiek plan hebben zij die feiten niet kunnen verheffen. […] Vooral in het tweede deel beginnen de schrijvers ijverig door den mond van Renato Focardi [de hoofdpersoon, EB] hun ethische en politische denkbeelden te verkondigen.
Daarnaast is het ook waarschijnlijk dat de thematiek en de stijl van de Schartenroman, die zo goed had aangesloten bij de tijdgeest van 1910-1930, niet meer paste bij de nieuwe naoorlogse generatie schrijvers. Het psychologisch-realistisch proza van de Scharten-Antinks, geschreven met een sociaal-educatieve functie en sterk gericht op een bepaalde groep lezers, kan worden gezien als een stroming of tussenvorm die vanaf de jaren dertig niet langer in trek is.
Het is dan ook uiterst onwaarschijnlijk dat een eventuele hertaling van hun werk een nieuw, hedendaags lezerspubliek zou vinden. Wél staat vast dat hun uitgebreide archief nog volop mogelijkheid biedt tot verkenning van een fascinerende geschiedenis.