Vrijwel direct na verschijning van Eenzaam avontuur in november 1948 kwam een stortvloed aan kritieken op gang. Ook in recente jaren werd er over Eenzaam avontuur geschreven.
Verder lezen
Nog in 2016 typeerde taalkundige Marc van Oostendorp het boek als ‘een van de rijkste psychologische romans die in het Nederlands geschreven zijn’, en M. Februari stelde in 2003 in een speelse column in de Volkskrant: ‘Anna Blaman schreef met haar bladzijde [in Eenzaam avontuur] over de vier jonge meisjes in het huisje Mon Plaisir de mooiste passage over coalitievorming uit de wereldliteratuur.’ Bas Heijne droeg in 1996 een zeer bewonderend stuk over het boek bij aan NRC Handelsblad: ‘Maar anders dan zulke romantische lectuur maakt Blaman in Eenzaam avontuur de tragiek van die overtuiging [dat in de liefde onze kans op verlossing ligt] voelbaar. Want de liefde verhindert ons onze geliefde te zien zoals hij of zij is. En ons eenzame verlangen doet ons vaak genoeg in de bleke armen van een Peps belanden. Toch geven we niet op, kunnen we niet opgeven. Net als Kosta en Alide weten we instinctief dat ons hart ook onze ziel is.’
Niet alleen onder de vrouwelijke, maar ook onder de mannelijke confraters van haar generatie is het, op het ogenblik althans, wel bijzonder moeilijk een talent te vinden, dat het hare evenaart.
Deze positieve oordelen staan diametraal tegenover die van de literatuurhistorici Jaap Goedegebuure en Ton Anbeek, die in de jaren tachtig van de vorige eeuw geen spaan heel lieten van het hoofdwerk van Blaman. Eerstgenoemde schreef in zijn Nederlandse literatuur 1960-1988 (1989): ‘Bij herlezing vond ik Eenzaam avontuur een ongenietbare kruising van bakvisromantiek en existentiële twijfels, ingesnoerd in een krakende compositie, en opgedoft met de franje van verwikkelingen die er nauwelijks iets toe doen.’
Geprezen en verguisd werd de roman al door contemporaine critici, zowel op levensbeschouwelijke en zedelijke als op literaire gronden. Daarbij bepaalde de sterk verzuilde, naoorlogse Nederlandse samenleving in hoge mate welk standpunt een criticus innam.
In het rooms-katholieke blad De Linie van 12 november 1948 verscheen een van de eerste reacties op Eenzaam avontuur. De ‘ijzingwekkende vivisectie, die geen verborgenheden schuwt’ maakt ‘het boek tot verboden lectuur’, zo oordeelde dit door jezuïeten geleide periodiek. De Volkskrant, eveneens van rooms-katholieke signatuur, typeerde in een artikel van 30 december, waarin enkele nieuwe Nederlandse romans werden besproken, Eenzaam avontuur als een ‘buitenissig geval’, dat men het best ongelezen kan laten, ‘de zoveelste geschiedenis van de zoveelste vrije liefde’.
In dezelfde krant schreef Gabriël Smit (1910-1981) op 4 juli 1949 misprijzend dat de aandacht van Blaman ‘zo uitdrukkelijk en krampachtig is gericht op het driftleven’. Smit was van mening dat men het boek ‘van strikt zedelijk standpunt [kan] veroordelen, zeer scherp veroordelen zelfs’. Hij kwam tot de volgende slotconclusie: ‘alle vernuft en alle quasi-literaire intelligentie ten spijt is “Eenzaam avontuur” tenslotte een miserabele geschiedenis, een typisch product van literair snobisme’. Vreemd genoeg gaf hij eerder, in De Gooi- en Eemlander van 18 december, een gunstiger oordeel en beaamde hij dat het boek in technisch opzicht een meesterwerk is: ‘niet alleen ingenieus van constructie’ maar ook ‘zeer intelligent en gevoelig geschreven’. Bovendien prees hij de psychologie: ‘scherpte van intuïtie en doordringingsvermogen’. In moreel opzicht kon hem Eenzaam avontuur ook in deze eerdere recensie niet bekoren en pleitte hij voor ‘een ruimer, sterker, gezonder leven’.
De niet-confessionele pers was over het algemeen juichend en maakte zelden voorbehouden op het zedelijke vlak. Adriaan van der Veen (1916-2003) was de eerste die een uitvoerige recensie aan Eenzaam avontuur wijdde. In de Nieuwe Rotterdamse Courant van 13 november 1948 schreef hij onder de kop ‘Liefde en eenzaamheid’ dat het onmogelijk is ‘in de Noord-Nederlandse romanproductie van de laatste jaren een boek te vinden, dat dit van deze Rotterdamse schrijfster overtreft’. Hij noemde Eenzaam avontuur een ‘volkomen geslaagd stijlexperiment’.
S. Vestdijk (1898-1971) was in Het Parool van 4 december zo mogelijk nog positiever en beschouwde ‘deze roman, behalve als een technisch waagstuk, zonder enig voorbehoud als een meesterwerk’. Vestdijk had bovendien een vooruitziende blik, want hij vroeg zich vanuit een soort sociologische nieuwsgierigheid af wat de Nederlandse reacties zouden zijn ‘op zoveel en zo geconcentreerde erotiek. Zal men juichen, zal men smalen?’
Laat ik vooropstellen, dat ik deze roman, behalve als een technisch waagstuk, zonder enig voorbehoud als een meesterwerk beschouw.
Op dezelfde dag publiceerde Victor E. van Vriesland (1892-1974) een zeer waarderende bespreking in het Haagsch Dagblad, al maakte hij met het oog op het erotisch thema de opmerking dat het belang daarvan ‘uiteindelijk als begrensd’ gezien moest worden.
De Leeuwarder Courant (22 januari 1949) zag in het boek eveneens de ‘veelvormigheid van den dienst van Eros’, maar stelde anders dan de eerdergenoemde niet-rooms-katholieke critici Eenzaam avontuur ‘stom-vervelend’ te vinden. Niet alleen wees deze krant het boek om literaire redenen af, ook in moreel opzicht was het ondermaats, omdat ‘er nog geen schijn of schaduw van katharsis te bespeuren valt, en veeleer een geestelijk nihilisme beleden wordt’.
Dirk Coster (1887-1956) meende in Elseviers Weekblad van 13 augustus dat Blamans verhaal als afbeelding van algemeen-menselijke hartstochten geen betekenis heeft. Voor één categorie van de liefde maakte hij een uitzondering. ‘En dat is de categorie der tegen-natuurlijke liefde. De homoseksuele man, de Lesbische vrouw, wanneer zij niet de kracht hebben om de drang hunner zinnen te weerstaan, zij komen terecht in de soort van Jeroen Bosch-hel die Anna Blaman beschrijft.’ Hij achtte Eenzaam avontuur niet minder dan een ‘zonde tegen de Heilige Geest en een gevaar voor ons volk’.
Hubert Lampo (1920-2006) vond in de krant Vooruit van 1 september 1949 dat Eenzaam avontuur behoort ‘tot het allerbeste, sedert de oorlog door het jongerenproza, zowel in Vlaanderen als in Nederland, voortgebracht’. Ook C.J.E. Dinaux (1898-1980) was in het Haarlems Dagblad van 23 april enthousiast, al maakte hij een kritische kanttekening: ‘deze vulcanische schrijfstersnatuur verzwakt het tragisch effect door een teveel’. Emmy van Lokhorst (1891-1970) ten slotte rekende, in het literair tijdschrift Ad Interim (februari), Blamans roman tot de wereldliteratuur en noemde in dit verband de namen van Baudelaire, Flaubert en Benjamin Constant.
Er verschenen nog veel meer kritieken dan hierboven zijn genoemd. Zo maakte Albert Helman (1903-1996) Eenzaam avontuur met de grond gelijk in De Vlaamse Gids van september 1949 onder de niets aan duidelijkheid overlatende kop ‘Pseudo-erotisch bla-bla’. In hetzelfde nummer werkte Adriaan van der Veen zijn positief oordeel uit en kreeg Jan Walraven (1920-1965) de ruimte om een – in vergelijking met Helman – enigszins genuanceerde analyse van het boek te geven. Die valt uiteindelijk negatief uit: ‘Het meest nog ontbreekt Anna Blaman dat onmisbaar element romantiek en spel, zonder hetwelk de voortreffelijkste inhoud tot geen waarachtige romankunst uitstijgen kan. Zij interesseert, maar zij boeit niet; zij troebleert maar zij sleurt niet mee; zij doet nadenken maar zij overtuigt niet. Integendeel, zij durft weleens vervelen.’
De katholieke critici veroordeelden Eenzaam avontuur vanuit zedelijk en levensbeschouwelijk opzicht. Het oordeel van de niet-confessionele pers was veelal positief, al werden er ook hier morele en/of literaire bezwaren naar voren gebracht. Een uitzondering daarop vormen critici als Coster en vooral Helman (van oorsprong overigens katholiek), die het boek geheel verwierpen. Opvallend zijn de relatief weinige expliciete woorden die door de katholieke en niet-confessionele kritiek gewijd werden aan de lesbische personages die in Eenzaam avontuur figureren. Mogelijk vreesden zij het l-woord; voor de katholieken gold dat in ieder geval.
Dat geldt niet voor critici van protestantse huize. De protestants-christelijke krant het Friesch Dagblad oordeelde als volgt:
’t Boek geeft geen oplossing voor het zoeken, kent geen erbarmen voor de zoekenden, kent geen liefde, waaraan de erotiek onderworpen is, kent geen kinderen, kent geen gezin. Het boek kent Christus niet, die enkel erbarmen is voor alle verdoolden, sexueel gederailleerden, zoekers die Hem als Redder en Verlosser willen aannemen. Dit boek beschrijft, hoe knap dan ook opgezet en uitgewerkt, alleen maar de doolhof van vermeende liefde.
En hij boette zijn in praktijk brengen, van wat hier alleen maar beschreven wordt met twee jaar in de gevangenis van Reading. “Is de auteur van dit werk minder schuldig tegenover de jeugd van Nederland?” vraagt men zich, “door zulk een wanproduct van zedelijke verrotting als literatuur aan te bieden?”
De moraalridder Dominicus verdient in de geschiedenis van de ontvangst van Eenzaam avontuur aparte aandacht.
Dominicus ging in De Nieuwe Haagsche Courant van 19 oktober 1950 opnieuw ten strijde tegen Blamans roman. De aanleiding was de eenakter die Blaman schreef en die opgevoerd zou worden in de Koninklijke Schouwburg ter gelegenheid van een bezoek van koningin Juliana en prins Bernhard. Dominicus betoogde nu dat Eenzaam avontuur een werk is ‘dat de grenzen der zedelijkheid wel zeer ruim heeft genomen. Een uitvoerige beschrijving van een danspartij, waarbij twee vrouwen elkaar op allerlei wijzen betasten, die men nauwelijks meer eerbaar kan noemen, is toch zeker geen stof om in een roman te behandelen.’ Dominicus meende dat men Hare Majesteit had geschoffeerd door de Rotterdamse schrijfster uit te nodigen om een eenakter te schrijven.
Deze eenakter doet in dit verhaal niet zo ter zake, ware het niet dat Anna Blaman die aangreep om Dominicus eens op zijn plaats te zetten, op zeer subtiele wijze. In duizend vrezen heette Blamans eenakter. Het is een bewerking van een zestiende-eeuwse Rotterdamse legende. De legende verhaalt hoe in 1572 Bossu, veldheer in Spaanse dienst, met zijn troepen de stad plunderde. Een groep Rotterdammers ontkwam aan de wreedheden van de Spanjaarden. De held van de eenakter is vader Dominicus. Hoewel hij in geen enkele scène lijfelijk aanwezig is, wordt zijn leven en sterven aan anderen ten voorbeeld gehouden: ‘Vader Dominicus is een groot mens. Hij weet partij te kiezen als dat nodig is, en dat is dan altijd voor menselijkheid en recht. Maar hij kan ook boven de partijen staan, en dat maakt zijn oordeel zeer mild.’
Opvallend is dat Anna Blaman in haar stuk de nobele heer des huizes ‘vader Dominicus’ heeft genoemd, terwijl zij deze in het programmaboekje van de gala-avond in de Koninklijke Schouwburg als ‘vader Gerardus’ aanduidt. Waarschijnlijk heeft Blaman door uiteindelijk de naam Dominicus te kiezen voor de held met zijn milde oordeel de fatsoensridder van de Nieuwe Haagsche Courant willen ironiseren.
Ook de schrijfster Jo Boer (1907-1993), die met Anna Blaman bevriend was, werd door F.C. Dominicus aan het kruis genageld. Jo Boers vertaling van The First Lady Chatterley gaf hem de kop in: ‘Hoe taal en moraal in Nederland vergiftigd worden. Nog meer riolisme!’ Dominicus betreurde het in zijn recensie die onder deze kop verscheen dat alleen de kantonrechter in Tilburg het boek wegens de onzedelijke inhoud verboden had en achtte het ‘volstrekt zedeloze werk’ alleen goed genoeg om verbrand te worden. Hij nam het Jo Boer als vertaalster van D.H. Lawrence kwalijk dat zij ‘er vooral prijs op heeft gesteld de smerige woorden, die in het Engels door een beginletter en een streepje waren aangeduid, voluit te vertalen door platte, vieze uitdrukkingen’.
Het Literatuurmuseum bezit een amusante brief van Jo Boer aan Anna Blaman: ‘Laat je niet van je stuk brengen of plechtige mijnheren en mevrouwen je aan- of ontmoedigen met of zonder prijzen en bezegelingen. Of ze je werk moreel – amoreel of immoreel vinden, verheffend of vernederend, hoogstaand of laagstaand; wij hebben samen mijnheer Dominicus zó boos gemaakt dat het voor zijn constitutie en zijn huisdokter pleit, dat ik zijn doodsbericht nog niet gelezen heb. Heus lieverd, het ís om te juichen en wij doen immers toch lekker wat wij zelf willen? Onze onnette waarden zetten zij op een lijstje, leren ze uit hoofd, zoeken ze op in het woordenboek en kijken ze dan na in het Frans en in het Engels – daarna schrijven ze een stukje waar ze hun brood mee verdienen, of een speculaasje op het brood of een pepernoot voor Sinterklaas. Het is allemaal erg heerlijk. Het is alleen zo jammer, zij veranderen ons toch niet. […] Wees hartelijk omhelsd door je immorele soort- en lotgenoot J.B.’