Gewoonlijk leidde een roman eind jaren veertig, begin jaren vijftig slechts tot enkele kritieken in dag- en weekbladen en soms tot een enkel essay in een literair tijdschrift. Bij Eenzaam avontuur bleef het daartoe niet beperkt. Satire, een schertstribunaal, de dreiging van een rechtszaak, een actie van een lezer, ophef rond een literaire prijs: het kwam allemaal voorbij.
Verder lezen
In ‘De kleine krant’, een paginagrote satirische rubriek van De Groene Amsterdammer, veelal volgeschreven door Anton Koolhaas (1912-1992) en S. Carmiggelt (1913-1987), verscheen op 24 december 1948 een parodie op Eenzaam avontuur, omgedoopt tot ‘Eenzaam avonduur’. Opmerkelijk snel, want het boek was slechts een maand eerder verschenen en de ergste commotie moest nog plaatsvinden. Niettemin was het boek dankzij juichende of vernietigende kritieken al volop in de belangstelling komen te staan en dus een dankbaar object voor satire geworden. Anna Blaman kon deze grap van Koolhaas en/of Carmiggelt wel waarderen, blijkens een brief aan Marie-Louise Doudart de la Grée (1909-1981) van 24 december: ‘Lees vooral de kleine krant van de Groene. Daar staat iets om je ziek te lachen.’ Alle namen die in deze parodie genoemd worden, laten zich gemakkelijk herleiden tot de romanfiguren. De verwijzing naar detective King door het enkel noemen van de ‘pepermunttrommel’, is wat minder direct duidelijk.
EENZAAM AVONDUUR
door Anna Boeman
Aline had juist weer op de divan plaatsgenomen toen Pruts binnenkwam, nog in zijn onderbroekje. Hij kneep haar in de elleboog met een gebaar zo stroperig dat de jeuk haar als een vlam op de knieën sloeg, een vlam die treuzelig omhoogkroop tot haar bruine hals paars werd van zotte zelfmoordgedachten.
“Zou Kodsa dat ook technisch kunnen?” vroeg ze zich af. “Hoe deed-ie ’t ook al weer?” En toen, die korrelige gedachte wegzettend: “Kom hier Pruts, lieverd, ik mis je sproeten al de hele morgen.” Ze duwde hem weg, vol walgend verlangen.
Hij kwam onhandig op de divan zitten, de ene pijp van zijn malle broekje wat langer dan de ander. Hij durfde blijkbaar niet goed. Een paniek klein formaat loensde uit zijn zebra-ogen. “Ze is zoveel geroutineerder dan ik”, dacht hij ellendig.
"Wring je voet in de kolenbak,” beval ze. Hij deed het. Daarna lagen ze moe als slome donders in de vestibule.
“Zo tegen Kerstmis wordt er waanzinnig veel zeep verkocht,” begon Pruts nog even in een poging de toestand van halve bevrediging weg te praten. Maar Aline klapte ongeduldig de perpermunttrommel dicht. Ze had honger gekregen constateerde ze met een gevoel van ingewikkelde verrassing.
Annie M.G. Schmidt heeft een van haar columns in de reeks ‘Impressies van een simpele ziel’ gewijd aan Anna Blaman: ‘Keurige mensen lezen “Eenzaam Avontuur”’, te vinden op de vrouwenpagina van Het Parool, 21 april 1949. Hierin drijft zij de spot met de sensatielust, waardoor ook keurige dames belangstelling hebben voor Eenzaam avontuur. ‘Er komen dingen in voor, waarover wij bijvoorbeeld niet op onze visites spreken. Als we diezelfde onderwerpen in een short story in onze weekbladen terugvonden, of in hoorspelen door de radio, dan zouden wij het ter plaatse besterven en ons voelen als juffrouw Laps, die vernam, dat zij een zoogdier was. Maar dit boek lezen we en we praten erover met elkaar, zij het dan in termen van: Ja, knap, hé maar wel erg extreem, heb je gelezen wat Vestdijk er van zei? Nee? O, jammer, want die zegt…enz.
Komt het misschien door al die critieken in al die kranten, dat wij allemaal dit boek kopen of lenen? Waarschijnlijk toch niet, want er zijn boeken genoeg in hoge literatuur, waar veel over geschreven wordt en die we allemaal zo graag zouden lezen, maar gek genoeg hé, daar komen we niet aan toe.
Als Anna Blaman geschreven had over heel erg arme kindertjes of over kraanvogels, of over rheumatiek, éven knap-literair en even extreem, dan zouden we het allemaal zo graag willen lezen, maar we zouden er niet aan toe komen.
Nu wel en dat komt dus blijkbaar door het onderwerp.’
Tegen Eenzaam avontuur is een schertsproces, een als divertissement bedoeld boekentribunaal, aangespannen. De integrale tekst daarvan bevindt zich met brieven, knipsels en andere documenten in de collectie van het Literatuurmuseum.
Het tribunaal werd door Van Buul’s Boekhandel georganiseerd en vond plaats op dinsdagavond 8 februari in de zogenaamde Blauwe Zaal van het Rotterdamse Beursgebouw. De bedoeling van de boekhandel, opgericht en geleid door de latere Querido-uitgever Tine van Buul (1919-2009), was een ludiek evenement te organiseren ter promotie van de Boekenweek 1949: een openbare bespreking van een boek dat in de belangstelling staat in de vorm van een rechtszitting met een jury, een president van de rechtbank (vertaler Jaap Buijs jr., 1903-1983), twee toegevoegde rechters, een openbare aanklager (schrijver Albert Helman) en een advocaat (criticus Johan van der Woude). Ook werden er getuigen opgeroepen, onder wie S. Carmiggelt, die verklaarde dat hij niet verder in het boek dan pagina 51 was gekomen, ‘omdat mijn vrouw het mij telkens uit de hand neemt, beter gezegd, uit de hand rukt.’ Aanklager Albert Helman verbaasde zich over het succes van Eenzaam avontuur, dat hij literair ondermaats vond, zoals hij na het schertsproces uiteen heeft gezet in het artikel ‘Pseudo-erotisch bla-bla’. Direct na de Tweede Wereldoorlog is Helman betrokken geweest bij de tribunalen die georganiseerd werden om foute auteurs te berechten. De ervaringen die Helman daarbij opdeed, hebben hem ingegeven de vorm van een rechtszaak te kiezen. Kies en collegiaal is dat niet te noemen, rekening houdend met de hardhandige wijze waarop de Rotterdamse schrijfster door de confessionele kritiek werd aangepakt. ‘Fout na de oorlog’, ben je geneigd over Helman in dit verband te zeggen.
De voornaamste reden om juist Anna Blaman als slachtoffer te nemen, was het feit dat Blaman in Eenzaam avontuur, volgens Helman, volkomen ongeloofwaardig over de man-vrouwverhouding schreef. ‘Zij matigde zich,’ aldus Helman, ‘een oordeel aan over een fenomeen – de heteroseksuele liefde – dat ze niet uit eigen ervaring kende.’ Als drijfveer van macho Helman om Blaman eens flink aan te pakken, kan ook een negatieve bespreking door de schrijfster van Helmans Omnibus (1947) worden aangevoerd. Het zou dan om een ordinaire wraakoefening gaan.
Verdediger
Nu over de vrouw Alide. Dames en Heren, wat is er eigenlijk met deze Alide gebeurd? Zij was getrouwd met een zeer poëtisch man, een man, waarvan ik U kan zeggen: “Een dromer, een vrager, een woudloper in het labyrinth van Eros”. Nu vraag ik U: moet een vrouw niet tureluurs worden van een woudloper in het labyrinth van Eros? Ik heb reeds aangetoond dat Kosta allerminst sensueel is en dit was het punt waarom dit huwelijk mislukt: hij begreep er niets van! Kosta was een onmogelijk man voor een vrouw en zeker voor een vrouw als Alida, en wat doet een doodgewone vrouw? Die gaat naar een ander. Ik kan mij voorstellen dat er bepaalde gerechtshoven zijn die dit zullen wraken, maar het feit doet zich nog al eens voor!
Mr. Prins
Ik wens dit toch liever niet als een gangbare opvatting te beschouwen!
Verdediger
In ieder geval is het niet strafbaar. Ik zou mij kunnen voorstellen dat bepaalde vrouwen van het type Alida eenvoudig weg móeten lopen van een man als deze Kosta! Zij heeft dit niet gedaan en heeft de minder prettige oplossing gekozen van een verhouding met een zekere mijnheer Peps, die een onsmakelijk type is.
Openbare aanklager
Dat is wat men noemt “buurtverkeer!”
Verdediger
Inderdaad; en haar dromer, haar man, het pleit niet voor de heer Kosta, dat hij dat niet eerder heeft geweten dan na een jaar. Het nare is nu eenmaal in dit geval dat deze vrouw met haar man gebroken heeft en met haar tube tandpasta naar de andere man is gegaan.
Openbare aanklager
Pepsodent!
Verdediger
En dan is daar de nare bijsmaak, dat dit een kapper is. Ik kan mij heel goed voorstellen dat deze vrouw op een ogenblik weet dat zij zich vergist heeft, dat zij het slechts gedeeltelijk gevonden heeft, maar dat zij noch de een noch de ander kan ontberen.
Wel, Dames en Heren, dit komt in veel gevallen voor. Het is gebruik, dat men zich bij het onvolkomene houdt, maar het is ook gebruik, dat men zich daar niet bij houdt. Deze Alide is een typisch vrouwelijk wezen, die het de man niet vergeeft……..
Mr. Prins
Meneer de President ik heb er iets op tegen om die Alide een typisch vrouwelijk wezen te noemen. Als men van mening is dat alle vrouwen zich op deze wijze zouden uiten en gedragen, dan moet ik daar ernstig tegen protesteren.
Verdediger
Ik wil uitdrukkelijk verklaren, dat dit allerminst tegen U bedoeld is. Al kunt U het dan niet als typisch vrouwelijk aannemen, toch mag U dit niet interpreteren als bezijden de waarheid. Ik heb bedoeld te zeggen, dat deze Alida een typisch vrouwelijke vrouw is en dat is de hoogste lof die ik een vrouw kan toezwaaien. Men kan zeggen dat zij die vrouwelijkheid slecht heeft gebruikt, maar zij was het, die genoeg kreeg van haar onmannelijke man en met haar Pepsodent naar een echte man ging.
De President
Ik moet u verzoeken om deze Peps niet de naam te geven van een merk tandpasta. En vervolgens deze Peps niet te identificeren met alle kappers. Deze indruk mag U niet wekken, is zeer onjuist en bovendien tegenover deze volksgroep zeer onheus.
Verdediger
Het zou mij spijten als ik die indruk gewekt had. Het resultaat is dus, dat zij Kosta verraadt met Peps en Peps met Kosta: “want er bestaat verband tussen de entente van de geest en de liefde en het heilig correctief”. Hier is de tragische gespletenheid naar voren gebracht, die kan bestaan wanneer een vrouw deze twee-eenheid niet in de man, die zij liefheeft, kan vinden. Want, Dames en Heren, er wordt in dit boek geen twijfel aan gelaten of deze Alide houdt buitengewoon veel van Kosta, wel op haar manier, maar hoe dit ook zij, Alide houdt veel van Kosta. Dat zij dit desondanks naar de kelder laat gaan, gebeurt ook vaak.
Openbare aanklager
Ik meen, dat men een dergelijke liefde meestal apenliefde noemt!
De President
Ik geloof niet dat deze terminologie juist is, want apenliefde is een overdreven liefde. Dat liefde inderdaad tragische gevolgen kan hebben, kunnen wij herhaaldelijk constateren en de interpretatie van de verdediger is dan ook juist.
Openbare aanklager
Misschien mag ik dan voor apenliefde de naam “Germaanse liefde” substitueren, een liefde die de ondergang bewerkt!
Verdediger
Dat is uiteindelijk haat tegen zichzelf. Dames en Heren, het is duidelijk voorgesteld dat deze vrouw in een tragische situatie verkeerde en dat hier de beroemde driehoeksverhouding optrad tussen man Kosta, die door zijn hulpbehoevende adoratie, die zeker niet animaal manlijk is – en niemand kan hem kwalijk nemen – zich zelf heeft beroofd van het mannelijke overwicht op deze vrouw (wij weten allemaal en zeker de mannen, dat het animaal overwicht essentieel is in de verhouding tussen man en vrouw) en deze vrouw, die wezenlijk teleurgesteld als vrouw, gaat naar een andere man. Begrijpt u mij wel, hiermede wil ik deze stap natuurlijk niet goed praten. En wat gebeurt er nu? Zij komt bij een andere man, die dit animale overwicht wel heeft, maar het geestelijk correctief niet bezit. Er zijn dus twee verhoudingen…….
De president
Ik moet de verdediger opmerkzaam maken, dat hij op het ogenblik de strekking van het werk staat te verdedigen en niet de literaire waarde. Het gaat echter niet om de strekking, maar om de wijze, waarop de schrijfster het boek geschreven heeft, en alleen die wordt aangevallen. Dit kunt u vinden in de dagvaarding en in de aanklacht van de openbare aanklager. Tot nu toe heeft u eigenlijk niet anders gedaan dan deze figuren als verklaarbaar te schilderen, maar daartegen richt zich de aanklacht niet; wel tegen de wijze, waarop die figuren getekend zijn.
Verdediger
Toch wel tegen de burgerlijke liefde en de sensualiteit.
Deze inleiding was bedoeld om u aan te tonen, dat de vrouw erotisch sensuele liefde zocht en dat deze tegenstelling noodzakelijk was om der wille van de tegenstelling. Daarom wil ik het begrip sensualiteit hierin niet wraken, want ik geloof ook, Dames en Heren, dat iemand die op deze wijze het conflict beleeft, allerminst een burderlijke liefde heeft voor een van beide mannen en dat dus het verwijt inzake burgerlijke liefde en sensualiteit hier niet op zijn plaats is.
De opzet was dat ook de aangeklaagde, Anna Blaman, aan de pseudorechtszitting zou deelnemen en aanvankelijk was zij hiertoe bereid. Vlak na 31 januari 1949, de datum waarop zij vierenveertig werd, ontving Blaman echter de dagvaarding van haar aanklager Helman als een misplaatst, verlaat verjaardagscadeautje. Haar werd, zo lezen we in de dagvaarding, ten laste gelegd: ‘een reeks van verregaande tekortkomingen op literair gebied, subsidiair grove en schuldige onkunde van het romanschrijversvak, subsidiair opzettelijke misleiding van het lezerspubliek.’
De aanklacht berustte op de door de aanklager geconstateerde feiten:
Helman doelde op woordherhalingen, onzinnige terminologie en obsessie voor rotte tanden en andere orale euvelen.
Het laat zich raden dat Anna Blaman door deze aanklacht diep geschokt was en geen zin meer had om het spelletje mee te spelen. Ze liet de pers weten dat door ‘de organisatie van het geheel en de geest die de aanklacht ademt’ zij zich niet met de affaire kon inlaten. Ed. Hoornik (1910-1970) en Bert Bakker (1912-1969), vrienden van Blaman, hadden haar ook met klem afgeraden mee te doen, zoals ze schreef in een brief aan Marie-Louise Doudart de la Grée (5 februari 1949): ‘Eddy en Bert vonden de zinsnede uit het proces: gebrek aan begrip v/d redenen weshalve vrouwen door mannen aangetrokken worden - vuil, een vuile zinspeling op mijn mentaliteit.’ Bert Bakker was nog het duidelijkst in zijn advies: ‘Je moet ze laten barsten, en dat moet je dan geen reet kunnen schelen.’
Openbare aanklager
Vindt u, rechter Prins, een vulgaire uitdrukking aanleiding om de zitting met gesloten deuren te houden?
Mr. Prins
Ik kan mij geen uitdrukkingen herinneren, die het nodig maken de zaak verder met gesloten deuren te behandelen.
De president
Ik deel de edelachtbare openbare aanklager mede, dat de gordijnen open blijven. Wilt u dus thans uw toelichting geven op dit punt.
Openbare aanklager
Ik zou hier gaarne met een enkel voorbeeld willen volstaan, want dit gaat mij eigenlijk wel een beetje te ver, maar tenslotte draag ik de verantwoordelijkheid hiervoor niet. M.d.p. op pag. 155 staat bij de beschrijving van een der hoofdpersonen: “Zijn neuspunt hing het laagste, zwaar en misvormd. Dat lange hangende gezicht met zijn misvormde neuspunt drukte groot lijden uit, maar een vulgair lijden, laag-bij-de-gronds vulgair. Ze zou het kunnen wegslaan als een strontvlieg, die je huid bedreigt. ’s Morgens trouwens stonk dat stinkgezicht, dat strontvliegengezicht…..” Moet ik verder gaan, M.d.P.?
De president
Dat lijkt mij niet nodig. Mag ik van u dan nu een voorbeeld hebben van een onzinnige terminologie.
Openbare aanklager
Mag ik volstaan met u nogmaals te herinneren aan die kosmische ontzielingen.
De president
Mag ik u tenslotte een voorbeeld vragen van kennelijke onzin, alhoewel ik het verschil tussen kennelijke onzin en onzinnige terminologie niet geheel begrijp.
Openbare aanklager
M.d.P. het verschil tussen kennelijke onzin en onzinnige terminologie is, dat kennelijke onzin als onzin dadelijk wordt herkend en onzinnige terminologie op het eerste gezicht als zodanig niet dadelijk herkend wordt!
De president
Dat hangt dus af van de intelligentie van de lezer…..
Openbare aanklager
En zelfs van de intelligentie van de rechtbank M.d.P.
De president
Ik moet de geachte openbare aanklager ernstig waarschuwen dat hij het Hof niet beledigt.
Openbare aanklager
Dit lag geenszins in mijn bedoeling, M.d.P.
De president
Ik zou thans graag een voorbeeld willen hebben van kennelijke onzin. U noemt de bladzijde 35, 38 en andere.
Openbare aanklager
Ik heb hier bladzijde 38 voor me, waarin staat: “Maar huilen, als je alleen bent, is niet gemakkelijk.” Dit vind ik kennelijke onzin. Bij enig nadenken weet toch ieder, dat huilen makkelijker is als je alleen bent dan in gezelschap, behalve misschien voor een bepaald soort personen. Het staat hier echter in zijn algemeenheid.
De president
Ik zie hier alleen maar uit, dat de schrijfster geen rekening gehouden heeft met de opvattingen van de openbare aanklager Albert Helman ten opzichte van het huilen.
Openbare aanklager
M.d.P. ik zou een slecht aanklager zijn als ik huilde met de wolven in het bos!
Mr. Prins
Maar u trekt die zin uit zijn verband. Er staat hier: “Ze voelde zich de prooi van eigen lot, ze zou wel willen huilen om zo zich zelf…..” Dat slaat dus heel duidelijk op haar eigen overpeinzingen; ik vind daar wel een verschil in met wat u zegt.
Openbare aanklager
Toch blijf ik er bij, dat huilen als je alleen bent wel gemakkelijk is, ook al heet je Alide Kosta.
De president
Er is hier een monologue intérieure en voor deze vrouw, zoals de lezers van het boek haar kennen, lijkt het mij niet uitgesloten dat zij makkelijk huilt ten overstaan van getuigen. Deze vrouw is harteloos….
Verdediger
Ik protesteer, M.d.P., deze vrouw is allerminst harteloos.
De president
Deze vrouw kan makkelijker huilen in gezelschap van anderen dan wanneer zij alleen is.
Openbare aanklager
Een dergelijke vrouw zou in eenzaamheid met meer reden en dus makkelijker moeten kunnen huilen. Haar redenen om te huilen zijn des te groter wanneer zij alleen is!
De president
Ik wil thans het woord aan de verdediger geven, doch ik zou hem eerst willen vragen of de auteur van dit boek in kwestie door hem als getuige opgeroepen is.
Verdediger
Ik zou dat wel gewenst hebben, maar ik moet u mededelen dat de schrijfster van dit boek ziek is. Ik kan mij dat trouwens best voorstellen. Het spijt mij enerzijds, begrijpt u wel, dat zij niet hier is, want ik ben overtuigd, dat zij zich zelf veel beter kan verdedigen, dan ik het kan. Aan de andere kant wil ik niet de intelligentie van de openbare aanklager, noch de middelen die hij heeft gebruikt onderschatten. Hoe dit ook zij, zij is niet hier en ik kan haar tot mijn spijt wegens haar ziekte niet als getuige oproepen.
Ik heb van haar ziekte een doktersverklaring, die ik u hierbij overhandig.
De president
Dit is inderdaad een getekende verklaring van Anna Blaman……
Openbare aanklager
Ik protesteer, M.d.P. Dit is geen doktersverklaring, doch een door haar zelf afgegeven verklaring, die slechts bewijst, dat in ieder geval haar rechterhand niet ziek is!
De president
Ik had wel graag dat de openbare aanklager het geduld en de intelligentie had om te luisteren.
Om toch mee te kunnen doen, heeft Blaman geprobeerd de aanklacht te wijzigen. Tevergeefs. Slechts een formeel, ondergeschikt punt werd gewijzigd: niet Anna Blaman werd opgeroepen voor het boekentribunaal te verschijnen, maar de Nederlandse kritiek. Voor het overige bleef de tekst van de dagvaarding zoals die was. Op één punt was de uiteindelijke tekst zelfs venijniger: in plaats van ‘psychologische inconsistentie’ maakte Albert Helman gewag van ‘psychologische onsamenhangendheid en imbeciliteit’.
De tekst van het schertsproces laat zich lezen als een boeiend toneelstuk. Als een komedie of als een tragedie, het is maar welk perspectief je kiest. In 2006 werd het overigens in de Rotterdamse Arminiuskerk als leestoneelstuk opgevoerd. En al eerder, in 1991, werd de tekst van het tribunaal in Amsterdam als uitgangspunt genomen voor een literaire manifestatie over Anna Blaman, met onder anderen Nelly Frijda als rechter en Xandra Schutte als advocaat.
Soms komt Helman in het oorspronkelijke schertstribunaal van 1949 geestig uit de hoek. Hij overspeelde in ieder geval Blamans advocaat Johan van de Woude, die betoogde de roman niet geheel geslaagd te vinden en over wie gefluisterd werd dat hij beneveld op het toneel verscheen. Met zo’n advocaat heb je geen aanklager nodig! Soms is Helman ronduit smakeloos, bijvoorbeeld als hij Anna Blaman ‘een spoedige en plezierige ontmoeting met een welgeschapen tandarts’ toewenst. Daarbij had hij overigens geen vrouwelijke tandarts op het oog.
De president van de rechtbank, Jaap Buijs jr., maakte aan het eind van de zitting de balans op: ‘Dames en Heren leden van de jury. U vertegenwoordigt het publiek en dus is de mening van het publiek met 4 tegen 3 stemmen dat het boek psychologisch verantwoord is; met 5 tegen 2 stemmen dat het literair aanvaardbaar is naar de vorm en met 4 tegen 3 stemmen dat het literair aanvaardbaar is naar taal en stijl te oordelen.
Samengevat: Not guilty!
Afgaande op een brief van W.A. Wagener (1901-1968), kunstcriticus van het Rotterdamsch Nieuwsblad en bevriend met Anna Blaman, werd er een echt proces tegen Anna Blaman overwogen. Deze ongedateerde, waarschijnlijk vlak na 8 februari 1949 geschreven brief werd niet voltooid en niet verstuurd.
Beste Anna,
Na dat wat alleen een schertsproces had moeten zijn, in de Blauwe Zaal, vertelde je me, dat men je van Amsterdam uit nog had gewaarschuwd: denk erom, Albert Helman wil bewijzen, dat jij niet in staat zou zijn, de liefde tussen man en vrouw litterair aan te kunnen. Je had die waarschuwing naast je neer gelegd, omdat-ie toch maar van de Amsterdamse kliek kwam. Maar nu verkeer ik in het eigenaardige geval, dat ik je moet waarschuwen voor wat wel eens veel erger dan een mislukt schertsproces zou kunnen worden. We hebben in Rotterdam geen litteraire kliek, dus mijn waarschuwing heeft geen andere achtergrond dan deze die ik hier geef: de president van de Rotterdamse rechtbank, Mr De Bie [Hendrik de Bie, 1879-1955], heeft iemand van wie hij verwachten mocht, inlichtingen te zullen kunnen krijgen, naar bijzonderheden omtrent je persoonlijk leven gevraagd. Die iemand kwam bij mij. Ik heb hem geen inlichtingen gegeven. Had het ook niet gekund. Maar zou het ook niet hebben gewild. Twijfelachtig lijkt mij de reden, waarom Mr De Bie inlichtingen zou hebben gevraagd: ‘omdat zijn vrouw en een vriendin van haar belang in je stellen.’ De Bie is geen man om zich voor ongezonden belangstelling te laten spannen. Daarvoor is hij te karaktervast. Maar dan moet ik aannemen, dat hij een ambtelijke truc toepast. Of uit zijn beweging, óf omdat een of andere substituut-officier hem de kop gek zeurt in verband met de kans, die een proces tegen je boek zou hebben. Ik kan beide mogelijkheden aannemen. Ja óók de mogelijkheid, dat De Bie, omgekeerd, een substituut-officier tot een vervolging tracht te brengen (want zoiets moet uitgaan van de justitie). Want De Bie is zeer karaktervast. Hervormd en Chr. Historisch van politiek, iemand dus die geen scheiding tussen het ethische en aesthetische kan maken. […] Gezien zijn geloof, zijn politiek en zijn maatschappelijke strijd is hij, mét zijn ongeïnteresseerdheid wat litteratuur betreft, dus een man, die óf daartoe uitgelokt óf uit eigen overtuiging een actie tegen ‘Eenzaam Avontuur’ zou kúnnen beginnen of aanmoedigen. ’t Is zijn arrondissement, waarin je woont, dus zo’n gerechtelijke vervolging – van een ander soort dan in Tilburg tegen de vertaling van ‘Lady Chatterley’s lover’ bij de kantonrechter is gevoerd op grond van een plaatselijke verordening – hoort hier thuis als jij er in persoon, als de schrijfster van het boek, bij betrokken wordt.
Wat deze brief van Wagener ook moge betekenen: van een daadwerkelijk proces tegen Blaman en/of haar Eenzaam avontuur is het niet gekomen.
De gangen van de schrijfster werden in hetzelfde jaar nagegaan door een detective. Mogelijk stonden diens inspanningen in verband met Wageners waarschuwing. Blaman zelf bleef er nuchter onder, getuige een brief aan haar vriendin Alie Bosch (1909-1984) van 21 december 1949: ‘Sinds een paar weken worden al mijn relaties bezocht (hier in R’dam) door een particulier detective die graag zou willen weten waar ik kom als ik op reis ga. Het merkwaardige is dat die man me beschrijft zoals ik er enige jaren geleden bij liep (vaak een lange broek aan, leren jas, bril op) – Ook bij de buren en bij mijn overburen (in de Rochussenstraat) is geïnformeerd. Maak je over dit nieuwtje niet ongerust, want ik doe niets onzedelijks en houd alleen maar koffie- en theedrinkgelagen.’
J. Roerdinkholder (1901-1951), werkzaam als rijksambtenaar en lid van de Openbare Bibliotheek van Den Haag, informeerde op 28 februari 1948 waarom Eenzaam avontuur niet zou worden aangeschaft, zoals hem bij het uitleenbureau van de bibliotheek te verstaan was gegeven. Op 2 maart antwoordde de directeur, P.J. van Swigchem (1918-2015), dat het boek ‘niet is aangeschaft, niet uit financiële overwegingen, maar omdat tegen opname van dit boek in een openbare uitleenbibliotheek principiële bezwaren bestaan’.
Dat liet Roerdinkholder niet op zich zitten. Hij schreef op 7 maart de wethouder van Onderwijs en Kunstzaken aan en liet weten dat hij meende ‘dat bij de aanschaffing van boeken door de Openbare Bibliotheek te ’s-Gravenhage de literaire waarde toch in de eerste plaats als criterium zou gelden; ik kan mij zeer goed voorstellen dat men minderwaardige boeken wil weren en dus een zekere selectie toepast, maar gezien de grote opgang die dit boek in korte tijd heeft meegemaakt, zomede het feit dat vooraanstaande figuren op het gebied van kunst en literatuur hieraan openbare besprekingen hebben gewijd (of in elk geval te kennen hebben gegeven dat zij het werk hebben gelezen) meen ik toch wel dat de leden van onze Openbare Bibliotheek, die niet kapitaalkrachtig genoeg zijn om het zelf te kopen, in de gelegenheid moeten worden gesteld er kennis van te nemen.’
In afwachting van een reactie van de wethouder schreef Roerdinkholder op 25 maart een niet ongeestige brief naar de redactie van het Varaprogramma Radiolympos, daarmee de pers in stelling brengend mocht steun uit die hoek nodig blijken.
Aan
Radiolympos,
Hilversum
Goden, Mag ik Uw oordeel over het volgende:
De roman ‘Eenzaam Avontuur’ van Mej. Anna Blaman heeft in korte tijd grote opgang gemaakt en uit de besprekingen voor de radio en in de pers is wel gebleken, dat dit werk – hoezeer ook omstreden – in elk geval als een der belangrijkste Nederlandse romans van de laatste tijd moet worden beschouwd.
Ik zou dit boek nu ook wel eens willen lezen om daarover een eigen oordeel te kunnen vormen, maar de prijs is een bezwaar. Talloze andere lezers verkeren ongetwijfeld in dezelfde positie. Als lid van de Openbare Bibliotheek hier ter plaatse heb ik gevraagd of tot aanschaffing zou worden overgegaan, maar ik ontving ten antwoord dat het boek niet wordt aangeschaft, ‘niet uit financiële overwegingen, maar omdat tegen opname in een openbare uitleenbibliotheek principiële bezwaren bestaan’.
Acht U het juist dat volwassen mensen door een particuliere instelling onder curatele worden geplaatst en dat de gelegenheid om kennis te nemen van een werk, dat volgens alle deskundigen (pro en contra) een hoge letterkundige waarde bezit, wordt voorbehouden aan een financieel bevoorrechte klasse, die blijkbaar als immuun wordt beschouwd tegen de noodlottige (on)zedelijke invloeden daarvan?
Met grote belangstelling wacht ik U oordeel, Goden: ik groet U.
Roerdinkholders eenmansactie en fraaie brief hadden succes, waarbij de hulp van de radio-goden niet nodig was gebleken. Op donderdag 14 april 1949 kreeg hij te horen dat de Haagse bibliotheek Eenzaam avontuur had aangeschaft. Zo principieel waren de Haagse bezwaren kennelijk ook weer niet.
Met alle persaandacht en het tumult dat Eenzaam avontuur ten deel viel, mag het geen verbazing wekken dat Blamans boek in beeld kwam bij literaire jury’s.
De jury voor de Lucy B. en C.W. van der Hoogt-prijs 1949 droeg Eenzaam avontuur ter bekroning voor. Deze jaarlijkse aanmoedigingsprijs van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde was en is nog steeds bedoeld voor ‘recent verschenen letterkundig werk’. De feitelijke toekenning geschiedt door de jaarlijkse ledenvergadering van de Maatschappij – gewoonlijk niet meer dan een formaliteit. Zover zou het niet komen, want Anna Blaman die als kersvers lid van de Maatschappij het juryadvies had gelezen, voelde zich door de voordracht gekrenkt en liet weten de beoogde onderscheiding te zullen afwijzen:
Mijne Heren, Hoewel ik het bijzonder op prijs stel, dat Uw Bestuur aan de Vergadering aanbeveelt het advies te volgen van de Commissie voor Schone Letteren om mij de Lucy B.C. van der Hoogtprijs toe te kennen, voel ik mij nochtans verplicht deze onderscheiding af te wijzen. Het advies van de Commissie kan mij niet verheugen. Is het ontvangen van een aanmoediging soms bijzonder aangenaam, in dit geval wordt zij gegeven op een wijze die eerder ontmoedigt dan aanmoedigt. Tegenover lof van de Commissie staan bezwaren, die voor een groot deel niet het artistieke raken. Hierin vind ik aanleiding U te verzoeken mijn weigering niet alleen als een persoonlijke reactie te zien, maar deze te beschouwen als een principiële afwijzing van de criteria, die dit advies in belangrijke mate hebben bepaald.
De juryleden, Jan Engelman (1900-1972), C.J. Kelk, J.A. Rispens (1889-1962), Theun de Vries (1907-2005) en Victor E. van Vriesland, waren met de kleinst mogelijke meerderheid tot een besluit gekomen, ondanks ethische en esthetische bezwaren. Het juryrapport maakte gewag van een ‘op de spits gedreven eenzijdigheid van het door Anna Blaman gestelde probleem, waarbij aan de volheid van het leven misschien te weinig recht wordt gedaan’. De jury betreurde het dat de schrijfster geen ‘levensvoorstelling op een bredere grondslag’ had gekozen, maar sprak waarderend over de ‘diepgang der psychologie’, de ‘rijkdom aan observatie’ en de compositie van de roman.
Anton van Duinkerken (1903-1968) oordeelde in De Tijd: ‘Door een briefje te schrijven aan het bestuur van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde […] bespaarde Anna Blaman zichzelf en ons een lang en waarschijnlijk zeer hartstochtelijk debat over onderwerp en vorm van haar roman Eenzaam avontuur […]. De dampkring was bijna broeis van spanning […].’ Vooral dr. F.C. Dominicus betreurde het dat er niet gestemd kon worden, omdat de voorzitter – wijzend op Blamans brief – het onderwerp van de agenda had afgevoerd. Blamans afwijzingsbrief typeerde Dominicus in De Nieuwe Haagsche Courant als ‘de slimste zet, die ze had kunnen doen! Er was nl. een heftige oppositie en het voorstel der commissie zou zeker zijn afgestemd. Nu is dit voorkomen, terwijl de reclame voor het boek blijft.’
De toekenning van de Prozaprijs van de gemeente Amsterdam 1949 die Eenzaam avontuur ten deel veel, met als jury David de Jong (1898-1963), Emmy van Lokhorst en Adriaan van der Veen, verliep vlekkeloos. Met de twee laatstgenoemde juryleden was Blaman zeer goed bevriend. Pikant is het gegeven dat zij wist dat zij de Prozaprijs zou krijgen toen ze de Lucy B. en C.W. van der Hoogt-prijs weigerde. Juist gegeven het feit dat de Prozaprijs bestemd was ‘voor het beste oorspronkelijke proza dat tussen 5 mei 1948 en 1 januari 1949 door een Nederlandse auteur voor de eerste maal was gepubliceerd en nog niet bekroond [cursivering van mij]’. Het aan de Amsterdamse prijs verbonden bedrag was fl. 2.000, het dubbele van de geldsom die de Van der Hoogt-prijs opgeleverd zou hebben.
Een argwanende geest kan op basis van deze feiten vraagtekens zetten bij het louter principiële karakter van Blamans weigering. Het is in ieder geval verbazingwekkend dat de suggestie van een dubbele agenda die Anna Blaman erop na zou hebben gehouden door de pers niet geopperd werd. Zelfs niet door dr. F.C. Dominicus, die dat maar al te graag gedaan zou hebben.