(reisnotitie, woensdag 27 juli 1960)
Ik zou het liefst een meteoriet vinden, een brok afkomstig uit de kosmos en ik zou willen dat het uit een materiaal bestond, dat op aarde nog nooit was aangetroffen. De steen der wijzen, of minstens een mineraal dat naar mij zou worden genoemd: Issendorfiet.
‘In het meer Rissajaure gezwommen met het vaste voornemen te duiken en de bodem te bekijken. Maar eenmaal in het meer, dit vergeten.’
‘’s Avonds. Het schijnt dat er beneden een afscheidsbier wordt gedronken, maar ik zit maar liever op mijn kamer. Alles is tot dusver zonder grote ongelukken afgelopen. Niet gevallen in de bergen, geen figuur geslagen. Aan geen enkel debat deelgenomen. Ik weet waar ze het over hebben, maar ik weet niet genoeg om er over mee te praten. Hoeveel zijn er die dit begrepen hebben? Wat denken zij over mij? Waarschijnlijk niets. Kan mij trouwens niet schelen. Dit is de eerste keer dat de geografie mij een voordeel, iets werkelijk interessants oplevert. Ik laat het mij door niets bederven.’
Op de bladzijde tegenover de foto is, verkleind en zeer schematisch, de foto nagetekend. Je ziet feitelijk alleen het patroon waarin de hoofden zijn gerangschikt. Elk hoofd is weergegeven door een omtrek. Binnen die omtrekken staan nummers. De getallen corresponderen met een lijst van namen. Zo kun je gemakkelijk opzoeken hoe de afgebeelde deelnemers heetten en van welke universiteit ze afkomstig waren.
‘Ik deel kamer met een Noor Torbjörn Fjellang. Iedereen deelt zijn kamer met iemand, er is te weinig logeerruimte.’
‘I am very glad that the Finnmark-expedition is O.K. However, when you succeed to organise evrything [sic] with the Norwegian geological Survey, I will be very glad if the Director of this organization or an other important person, could send me an official invitation on official paper.’
‘Mijn werk zal bestaan uit het deelnemen aan veldwerk door de Noorse geologische dienst ondernomen in Finnmark, ter bestudering van de glacigene afzettingen aldaar en de periglaciale verschijnselen in de bodem.’
Voor dat nieuwe bodemonderzoek in Finnmark vertrekt Hermans op 3 juli 1961 vanuit Groningen naar Noorwegen. Op 6 juli komt hij aan bij Fjellang, die tijdelijk in Alta verblijft, en vanaf 8 juli gaat hij met hem op expeditie vanuit Skoganvarre. Het eerste deel van hun reis sluit op 19 juli af met een bezoek aan de Noordkaap. Vanuit Alta volgen daarna vanaf 24 juli nieuwe excursies, gedeeltelijk met Fjellang en gedeeltelijk alleen, naar een aantal andere Noorse plaatsen.
Ook van deze reis zijn archiefstukken bewaard. In een brief van 4 september aan ZWO ter verantwoording van zijn fondstoelage beschrijft Hermans zijn reis gedetailleerd. Het in deze brief aangekondigde uitgebreide Engelstalige verslag van de studiereis leverde Hermans uiteindelijk op 22 november in.
Na afloop van zijn tweede reis naar Scandinavië doet Hermans uitgebreid verslag van zijn ervaringen in een brief aan Gust Gils, een Vlaamse collega-schrijver met wie hij sinds 1955 correspondeerde. De ervaringen die Hermans in deze brief aan Gils beschrijft, zijn gedeeltelijk te lezen als een exposé van de roman die Hermans nog moest gaan schrijven.
De beelddocumentatie van Hermans’ reis naar Noorwegen bestaat onder meer uit 364 dia’s. Deze verzameling laat zien hoe de wetenschapper Hermans oog heeft voor de bodem, voor gesteentes en voor de terreinvormen van het landschap. De fotograaf die Hermans ook was lette daarbij op compositie, kleurstelling en beeldelementen. Hermans archiveerde en nummerde dit fotografische werk nauwkeurig, iets wat hij jarenlang van al zijn reizen deed. Het inventarisschrift bevat een lijstje met een classificatiesysteem van de foto’s. Bij een deel van de fotobeschrijvingen noteerde Hermans een codering in de kantlijn: foto’s met een ‘I’ waren bijvoorbeeld ‘interessant (=gek)’, ‘A’ was artistiek, ‘G’ stond voor geologie, en bij familiekiekjes werd een ‘F’ vermeld.
‘Over mijn schrijfwerk valt niet veel goeds te berichten; het is grotendeels metselwerk, zoals het bundelen van mijn toneelstukjes, het voor publicatie in een boekje klaarmaken van een filmscenario, lezingen over romankunst die ik gehouden heb, enz. Maar het is beter dan helemaal niets doen, al snak ik ernaar weer eens iets dat ik zelf helemaal ernstig neem en nieuw is, op touw te zetten. Wie een berg beklimt, moet blijven klimmen, zeggen de Zen-boeddisten en dat is de waarheid, ik heb het aan den lijve ondervonden. Schrijven dito. Er is geen andere oplossing.’
In de periode die volgt krijgen Hermans’ plannen voor dat grote nieuwe werk langzamerhand vaste vorm. Hermans zou jaren nodig hebben om Nooit meer slapen te schrijven. Vreemd is dat niet. Ook aan zijn voorafgaande grote roman De donkere kamer van Damokles (1958) werkte Hermans zes jaar, met tussenpozen en onderbroken door veel andere werkzaamheden.