Twee reizen van Dr. W.F. Hermans
‘Voor het eerst dat ik een dergelijk landschap gezien heb - en over 1½ maand word ik 39’

(reisnotitie, woensdag 27 juli 1960)

Geplaagd door muggen, bepakt met instrumenten voor geologisch onderzoek, oververmoeid door slaapgebrek vanwege de nooit ondergaande zon in het uiterste noorden van Europa. In zijn veldwerk als wetenschapper ondervond Hermans de ontberingen aan den lijve. Een excursiedagboek uit Hermans’ archief,  een door hem aangelegd ‘dossier Congres Zweden’ en fragmenten uit brieven maken het mogelijk om de wetenschapper Hermans op de voet te volgen. 

 

 

In Nooit meer slapen is de veelbelovende geologiestudent Alfred Issendorf erop gebrand zich als wetenschapper te bewijzen. In opdracht van zijn leermeester professor Sibbelee reist hij af naar het uiterste noorden van Noorwegen. Hij heeft grote verwachtingen van zijn ambitieuze expeditie in de toendra van Finnmark, die hem als wetenschapper onsterfelijk moet maken.

Ik zou het liefst een meteoriet vinden, een brok afkomstig uit de kosmos en ik zou willen dat het uit een materiaal bestond, dat op aarde nog nooit was aangetroffen. De steen der wijzen, of minstens een mineraal dat naar mij zou worden genoemd: Issendorfiet.

(Nooit meer slapen, hoofdstuk 8)

 

 

Er bestaan opvallende overeenkomsten tussen romanpersonage Alfred Issendorf en Willem Frederik Hermans. Ook Hermans ging op wetenschappelijke expeditie. Net als Alfred bestudeerde hij, als fysisch geograaf, de oppervlakte van de aardkorst. Ook Hermans werd uitgedaagd door het extreme en ontoegankelijke landschap, en net als bij zijn latere romanpersonage gingen wetenschappelijke ambitie en de werkelijkheid van alledag niet altijd gelijk op. 

Bekijk het excursiedagboek

‘In het meer Rissajaure gezwommen met het vaste voornemen te duiken en de bodem te bekijken. Maar eenmaal in het meer, dit vergeten.’

(Excursiedagboek, dinsdag 2 augustus 1960)

1069 (33) Esker Riednajaurre G
1069 (33) Esker Riednajaurre G
 

Van 20 juli tot 16 augustus 1960 verbleef Hermans in Scandinavië voor het negentiende Internationale Geografische Congres in Stockholm en een eraan voorafgaande excursie in het hoge noorden van Zweden, bij de Noorse grens. Hermans maakte, zonder een gesproken bijdrage aan het congres te leveren, deel uit van een grote Nederlandse delegatie die onder leiding stond van zijn promotor Jan Pieter Bakker.

 

Op de eerste dag van de excursie, 22 juli 1960, noteerde Hermans in het dagboekje dat hij van zijn verblijf bijhield: ‘Het excursie gezelschap bestaat, geloof ik hoofdzakelijk uit grote internationale specialisten, in vergelijking met welke ik niets was’. Van deze wetenschappelijke reis naar Zweden legde Hermans in zijn archief een speciaal dossier ‘Congres Zweden 1960’ aan. Dat bevat onder andere congresprogramma’s en -verslagen, een grote hoeveelheid topografische kaarten en toeristische informatie over Zweden.

 

‘Allemaal rijke klootzakken’

Het excursiedagboekje bevat wetenschappelijke observaties van Hermans als fysisch geograaf, maar ook korte aantekeningen die te maken hebben met Hermans’ werk als schrijver. In het dagboekje beschrijft Hermans zichzelf herhaaldelijk als buitenstaander. Veel vertrouwen in zijn eigen capaciteiten voor het wetenschappelijke veldwerk en de academische discussies blijkt Hermans niet te hebben:

Bekijk het excursiedagboek
5
pagina's

‘’s Avonds. Het schijnt dat er beneden een afscheidsbier wordt gedronken, maar ik zit maar liever op mijn kamer. Alles is tot dusver zonder grote ongelukken afgelopen. Niet gevallen in de bergen, geen figuur geslagen. Aan geen enkel debat deelgenomen. Ik weet waar ze het over hebben, maar ik weet niet genoeg om er over mee te praten. Hoeveel zijn er die dit begrepen hebben? Wat denken zij over mij? Waarschijnlijk niets. Kan mij trouwens niet schelen. Dit is de eerste keer dat de geografie mij een voordeel, iets werkelijk interessants oplevert. Ik laat het mij door niets bederven.’

(Excursiedagboek, donderdag 4 augustus 1960)

In diezelfde notitie komt Hermans tot een even persoonlijke als onthutsende conclusie:

 

‘Hoe sereen mijn stemming hier ook aldoor is geweest, toch, als ik aan de andere deelnemers aan de excursie denk, die veel gereisd hebben, kunnen skieën, autorijden, alles: zeg ik hardop: Allemaal rijke klootzakken die niet hun hele jeugd door zijn gepest en tegengewerkt, wie niet alles mislukt is door geldgebrek.’

(Excursiedagboek, donderdag 4 augustus 1960)

 

De herinnering aan die ‘rijke klootzakken’ bewaarde Hermans desondanks zorgvuldig. Het dossier ‘Congres Zweden’ bevat de officiële congresfoto met alle deelnemers en op een apart blad de schematische weergave van de foto. Alle personen op de foto zijn omlijnd en genummerd in het schema, met de bijbehorende namen.

Bekijk schematische weergave

Op de bladzijde tegenover de foto is, verkleind en zeer schematisch, de foto nagetekend. Je ziet feitelijk alleen het patroon waarin de hoofden zijn gerangschikt. Elk hoofd is weergegeven door een omtrek. Binnen die omtrekken staan nummers. De getallen corresponderen met een lijst van namen. Zo kun je gemakkelijk opzoeken hoe de afgebeelde deelnemers heetten en van welke universiteit ze afkomstig waren.

(Nooit meer slapen, hoofdstuk 21)

 

Terug in Nederland maakt Hermans toch weer plannen voor een nieuwe expeditie. De aanzet daartoe wordt gegeven door de Noorse wetenschapper Torbjørn Fjellang, die Hermans tijdens het congres in Stockholm leerde kennen. Fjellang was daar zijn kamergenoot:

 

Bekijk het excursiedagboek

‘Ik deel kamer met een Noor Torbjörn Fjellang. Iedereen deelt zijn kamer met iemand, er is te weinig logeerruimte.’

(Excursiedagboek, zaterdag 23 juli 1960)

Fjellang nodigde Hermans bij de eerste reis naar Scandinavië uit hem te vergezellen bij veldwerk dat hij in de zomer van 1961 in Noorwegen wil verrichten. Het reisdoel is Finnmark, dat deel uitmaakt van Lapland. Hermans reageert enthousiast en schrijft Fjellang op 20 december 1960:

Bekijk de brief
2
pagina's

‘I am very glad that the Finnmark-expedition is O.K. However, when you succeed to organise evrything [sic] with the Norwegian geological Survey, I will be very glad if the Director of this organization or an other important person, could send me an official invitation on official paper.’ 

(Hermans aan Torbjørn Fjellang, 20 december 1960)

918 (30) Vertrek uit Skoganvarre. Van l.n.r.: Skalvald, Akselsen, Fjellang
918 (30) Vertrek uit Skoganvarre. Van l.n.r.: Skalvald, Akselsen, Fjellang

‘Periglaciale verschijnselen in de bodem’

De officiële uitnodiging vanuit Noorwegen volgt medio april 1961, waarna Hermans direct in de pen klimt om een studiebeurs aan te vragen bij de Nederlandse Organisatie voor Zuiver Wetenschappelijk Onderzoek (ZWO). In de aanvraag formuleert Hermans als onderzoeksomschrijving:

Bekijk de brief
4
pagina's

‘Mijn werk zal bestaan uit het deelnemen aan veldwerk door de Noorse geologische dienst ondernomen in Finnmark, ter bestudering van de glacigene afzettingen aldaar en de periglaciale verschijnselen in de bodem.’

(Hermans aan directeur ZWO, 26 april 1961)

Bekijk de brief (klad- en netversie)
5
pagina's

Voor dat nieuwe bodemonderzoek in Finnmark vertrekt Hermans op 3 juli 1961 vanuit Groningen naar Noorwegen. Op 6 juli komt hij aan bij Fjellang, die tijdelijk in Alta verblijft, en vanaf 8 juli gaat hij met hem op expeditie vanuit Skoganvarre. Het eerste deel van hun reis sluit op 19 juli af met een bezoek aan de Noordkaap. Vanuit Alta volgen daarna vanaf 24 juli nieuwe excursies, gedeeltelijk met Fjellang en gedeeltelijk alleen, naar een aantal andere Noorse plaatsen.

 

Ook van deze reis zijn archiefstukken bewaard. In een brief van 4 september aan ZWO ter verantwoording van zijn fondstoelage beschrijft Hermans zijn reis gedetailleerd. Het in deze brief aangekondigde uitgebreide Engelstalige verslag van de studiereis leverde Hermans uiteindelijk op 22 november in.

 

Na afloop van zijn tweede reis naar Scandinavië doet Hermans uitgebreid verslag van zijn ervaringen in een brief aan Gust Gils, een Vlaamse collega-schrijver met wie hij sinds 1955 correspondeerde. De ervaringen die Hermans in deze brief aan Gils beschrijft, zijn gedeeltelijk te lezen als een exposé van de roman die Hermans nog moest gaan schrijven.

‘Na Terschelling ben ik naar de uiterste noordpunt van Europa vertrokken, om aan een geologische expeditie deel te nemen met drie Noren. [...] Wij hebben verscheidene tochten gemaakt, een van tien dagen, met al het eten meenemen, dertig kilo op je rug, berg op berg af. Door moerassen en rivieren. Ieder omhuld door zijn eigen dichte zwerm vliegen (knotts). Geen onderscheid tussen dag en nacht bijna. ’s Nachts iets koeler, maar daar staat tegenover dat je tot je nek in je slaapzak moest kruipen wegens de muggen en dan nog een muggennet over je hoofd, zodat je je eigen adem opnieuw weer inademt. […] Ik ben zes kilo afgevallen en draag een snor. Ik heb ook een baard gehad, maar deze heb ik weer verwijderd.’

(Hermans aan Gust Gils, 17 september 1961)

921 (33) Muggen
921 (33) Muggen

Vierhonderd foto’s van Finnmark

Hermans schreef zijn ervaringen niet alleen op, hij documenteerde zijn reis ook in beeld: in Finnmark maakte hij een groot aantal foto’s. In de brief aan Gils komen ze ter sprake: 

 

‘Ik hoop het fotograferen nog eens van mij af te zetten, om alleen nog te schrijven, maar nu is de narigheid dat ik in Finnmark een vierhonderd foto’s gemaakt heb, die ik nog moet afwerken. Dan zal ik ook nog een wetenschappelijk artikel moeten schrijven over de resultaten van de expeditie.’ 

(Hermans aan Gust Gils, 17 september 1961)

Bekijk het inventarisschrift
17
pagina's

De beelddocumentatie van Hermans’ reis naar Noorwegen bestaat onder meer uit 364 dia’s. Deze verzameling laat zien hoe de wetenschapper Hermans oog heeft voor de bodem, voor gesteentes en voor de terreinvormen van het landschap. De fotograaf die Hermans ook was lette daarbij op compositie, kleurstelling en beeldelementen. Hermans archiveerde en nummerde dit fotografische werk nauwkeurig, iets wat hij jarenlang van al zijn reizen deed. Het inventarisschrift bevat een lijstje met een classificatiesysteem van de foto’s. Bij een deel van de fotobeschrijvingen noteerde Hermans een codering in de kantlijn:  foto’s met een ‘I’ waren bijvoorbeeld ‘interessant (=gek)’, ‘A’ was artistiek, ‘G’ stond voor geologie, en bij familiekiekjes werd een ‘F’ vermeld.

En wat deed de schrijver Hermans met al dit materiaal? Voorlopig nog niets. Maar tegenover Gils liet Hermans al blijken dat hij wel móest schrijven. Hermans kon niet anders. De roman leek nog slechts een kwestie van tijd.

Bekijk de brief
2
pagina's

‘Over mijn schrijfwerk valt niet veel goeds te berichten; het is grotendeels metselwerk, zoals het bundelen van mijn toneelstukjes, het voor publicatie in een boekje klaarmaken van een filmscenario, lezingen over romankunst die ik gehouden heb, enz. Maar het is beter dan helemaal niets doen, al snak ik ernaar weer eens iets dat ik zelf helemaal ernstig neem en nieuw is, op touw te zetten. Wie een berg beklimt, moet blijven klimmen, zeggen de Zen-boeddisten en dat is de waarheid, ik heb het aan den lijve ondervonden. Schrijven dito. Er is geen andere oplossing.’

(Hermans aan Gust Gils, 17 september 1961)

In de periode die volgt krijgen Hermans’ plannen voor dat grote nieuwe werk langzamerhand vaste vorm. Hermans zou jaren nodig hebben om Nooit meer slapen te schrijven. Vreemd is dat niet. Ook aan zijn voorafgaande grote roman De donkere kamer van Damokles (1958) werkte Hermans zes jaar, met tussenpozen en onderbroken door veel andere werkzaamheden.