De negen geboden van Ronald Giphart

Ronald Giphart had net zijn studie Nederlands afgebroken en werkte als nachtportier in een ziekenhuis. Hij plakte twee blocnotevellen aan elkaar voor ‘Een Heel Erg Belangrijk, Geheim, Hoogstpersoonlijk Decreet’, met daarin: de negen geboden van Giphart.

 

Ovidius, Dante, Casanova, Oscar Wilde: dat veel groten schreven in ballingschap en gevangenissen komt denk ik niet alleen door het retorische vuur dat zo’n verdrukte positie in schrijvers laat oplaaien. Het is ook omdat de praktische omstandigheden om het schrijfproces op gang te brengen er optimaal zijn. Niet voor niets sloot Adri van der Heijden zich vrijwillig op in een voormalig huis van bewaring toen hij begon aan zijn Tandeloze Tijd-cyclus.

 

Wie het minder rigoureus wil aanpakken doet wat Ronald Giphart op 21 februari 1990 deed. Hij had net zijn studie Nederlands afgebroken, had een baantje als nachtportier in een ziekenhuis, en begon aan zijn roman, zijn eerste, die twee jaar later zou verschijnen als Ik ook van jou (1992). Giphart plakte twee blocnotevellen aan elkaar voor een ‘Een Heel Erg Belangrijk, Geheim, Hoogstpersoonlijk Decreet’. Negen leefregels spijkerde hij boven zijn bureau, die moesten bewerkstelligen dat alle energie en tijd voortaan alleen nog maar naar ‘LITERATUUR’ zouden gaan, zelfs nog uitgesplitst naar ‘EIGEN, nog te vervaardigen LITERATUUR’, die 80 procent van alle tijd moet krijgen, tegenover de 20 procent die naar romans van anderen, tijdschriften, kritieken en literaire cafés mag gaan. 

 

De negen geboden van Giphart, 21 februari 1990. Collectie: Literatuurmuseum

 

De lijst, te vinden tussen andere Giphartiana in een doos van het Literatuurmuseum, straalt in alles de bravoure van een 24-jarige literaire hemelbestormer uit, van het wat aandoenlijke vulpenhandschrift tot de schreeuwende hoofdletters, rode onderstrepingen en aandachtspuntjes als: ‘Geen masturbatie meer. Geeft toch alleen maar vlekken.’ Het is een manifest vol ironie en studentachtige humor en toch denk ik dat het in een door en door ernstige bui is geschreven. 

 

Hier is iemand aan het woord voor wie alles moet wijken voor de literatuur, en hoe ironisch, bombastisch en studentikoos de toon ook is, dat doet niets af aan de inzet, de ernstige ambitie. Er is lef voor nodig om alles op alles te zetten voor zoiets extreem onzekers als een literaire carrière, en deze velletjes, met cellotape aan elkaar geplakt, zijn ontroerende en indringende getuige van de verder doodgewone woensdag waarop een jongen in een Utrechts kamertje dat besluit nam.

 

Wie wil schrijven moet zijn eigen gevangenis scheppen. Schrijven is moeilijk, jazeker, maar het creëren van de juiste omstandigheden om te schrijven, dat is pas echt een titanenklus. De negen geboden van Ronald Giphart zijn een fraaie inventaris van alle demonen die die delicate omstandigheden kunnen ondermijnen.

 

Ze zijn onder te verdelen in uiterlijke en innerlijke demonen: de buitenwereld die je je zelfgekozen cel uit trekt, en je eigen zwakke vlees en geest die je wegslepen van het aambeeld met toetsen en scherm. Soms – dat zijn de allerergste – vallen die twee samen. Niet voor niets is de televisie voor Giphart dan ook literatuurvijand nummer één. Weg met dat ding, met uitzondering van Koot & Bie, Zeer Goede Voetbalwedstrijden, Meesterlijke Films en Het Zeven Uur Journaal, en dat kijkt hij dan ook nog eens alleen met het bord op schoot, zodat er niet ook nog eens kostbare tijd aan eten wordt verspild.

 

Schrijven is moeilijk, jazeker, maar het creëren van de juiste omstandigheden om te schrijven, dat is pas echt een titanenklus

 

Let wel, dit is een half jaartje na de lancering van onze eerste commerciële zender, rtl Véronique, en meer dan tien jaar voor de komst van het internet met zijn series, zijn porno, zijn uitzendinggemist, zijn films, zijn mailtjes, zijn twitter- en facebookmentions... Vier strontsaaie zendertjes waren er, meer niet! De grootste kwelgeest van de jonge Giphart is een schoothondje vergeleken bij de monsterachtige beesten die een debutant anno nu te temmen heeft. De meeste schrijvers die ik ken hebben software geïnstalleerd die hun internet tijdelijk uitschakelt. Zelf dwing ik me vaak offline door buiten de deur te gaan schrijven, en met de hand – zo heeft het Literatuurmuseum er ook nog wat aan. Bibliotheken, treinen, grand cafés, hotellobby’s en ook ziekenhuiskoffiehoekjes werken goed, al moet ik tegenwoordig de wifi op mijn telefoon uitzetten.

 

De telefoon. Bij Giphart op plek vier van stoorzenders, en dan was hij vast geen mobiel-pionier. ‘Minder telefoneren’ valt onder de demonen van buiten. Net als het punt daarvoor: ‘Alleen nog UITGAAN (…) indien om vriendeswege onvermijdelijke redenen.’ Een dag, een week zonder afspraken of verplichtingen, dat maakt elke schrijver intens gelukkig. Maar de buitenwereld jengelt aan je kop, en is niet altijd af te wimpelen, al helemaal niet als ze zich in vrouwelijke hoedanigheid meldt.

 

‘Geen “gedoe” meer met vrouwen’, luidt punt zes. Dat is waar, maar tegelijkertijd levert dat ‘gedoe’ weer materiaal op – één blik op Gipharts latere oeuvre laat dat zien – en waarschijnlijk hier daarom een ‘decreetsuitzondering’ gemaakt voor de ‘ULTIEME VERLIEFDHEID’.

 

Goed, dat waren alleen nog de uiterlijke demonen. Stel dat het lukt, de deur op slot, de telefoon uit, de agenda leeg. Dan begint het eigenlijk gevecht pas. Tegen de innerlijke duivels die maar één doel hebben: jou van het toetsenbord wegslepen, en iedere schrijver weet wat een gemakkelijke prooi hij is. Want voor schrijven geldt in veel hogere mate wat ook voor lezen opgaat: je wilt het, en er is ook altijd iets in je dat het níet wil. Je zult het deel van jezelf dat je tot schrijven aanzet nooit helemaal kunnen doorgronden, maar je weet wel dat het iets duisters is, dat het te maken heeft met schaamte, angst, dat de woorden doordringen tot regionen die je wilt verkennen maar die een ander deel van je liever gesloten zou houden. Weerstand. En wat er ook aan methodes bedacht zijn om die te doorbreken, uiteindelijk komen ze allemaal neer op discipline, op gaan zitten, en werken, gestructureerd.

 

Giphart bezweert die weerstand vooral door ‘NETTER’ te werken (punt 7), zijn kamer en lichaam rein te houden (punt 9), meer ‘zelfstudie’ (punt 8), en zich ook tijdens nachtdiensten (punt 5) op het echte werk te concentreren.

 

Schrijvers zijn neuroten. Ze danken hun talent aan een lenige associatieve geest, maar als ze die stroom niet kunnen omzetten in een heldere vorm zijn het verspilde dromen, een rivier die onbenut wegvloeit in de aarde. Daarom grijpen de grootste chaoten juist naar de strakste schema’s en structuren. Zoals Giphart deed met de werkschema’s van Ik ook van jou en Phileine zegt sorry die in dezelfde archiefmap liggen. 

 

Schema Ik ook van jou. Collectie: Literatuurmuseum

 

 

In latere interviews vertelt Giphart vaak dat zijn werkwijze lijkt op die van een scenarioschrijver. Hij denkt het verhaal eerst in grote lijnen uit, en deelt het dan op in scènes, die hij op kaartjes schrijft en aan de muur plakt, één scène per kaartje. Deze schema’s van zijn vroege romans zijn dat in feite ook al, alleen zijn de scènes nu in een puntenlijstje opgenomen. Ze lijken in grote lijnen de hoofdstukindeling en hoofdstuktitels van de boeken te volgen, maar wie weet hoeveel eerdere schema’s er daarvoor al in de prullenbak zijn verdwenen. Bovendien zie je dat een schema nooit zo dwingend is als het lijkt. Onderweg is er van alles bij gekriebeld in rode balpen, zijn er scènes verplaatst met pijlen of doorgehaald.

 

Gelukkig maar, want schrijven is een dynamisch proces en geen oefening om netjes binnen de lijntjes te kleuren. Tijdens het uitwerken komen vaak de beste ideeën en de kunst is om de juiste balans te vinden tussen het sturen, met vaste hand, en het loslaten om open te staan voor nieuwe invallen. Van die worsteling vertonen deze schema’s de sporen, van de plakbandjes tot de doodles van huisjes en paarden, tijdens het mijmeren getekend in de hoekjes.

 

Het is alsof je naar de bespatte en bevlekte bladzijden kijkt van een kookboek waar zojuist een ingewikkeld gerecht uit is gemaakt. 

 

Ronald Giphart door Job Bedet, 1993. Collectie: Literatuurmuseum