‘Dan ben je maar bang, dan geloof je maar niet in jezelf. Ga je daar soms DOOD aan?’

Roos van Rijswijk leest de brieven die Renate Dorrestein schreef aan een van haar schrijfcursistes. Even fanatiek als snedig; over schrijfonzekerheden, het koesteren van je mislukkingen en zorgen om het regenwoud.

 

In 1991, drie jaar nadat Renate Dorrestein in de Haagse vrouwenboekhandel Trix een cursus gaf, schreef een van de cursisten haar een brief. ‘I.’, noemde ik haar in een artikel over de cursus – prompt meldde ze zich op Facebook.  

 

I. is Iris, gepensioneerd lerares. We beeldbellen wegens pandemie. Iris zit in een zonnige kamer, op de achtergrond boeken en wat lijkt op een klein archief. Hoe de briefwisseling tot stand is gekomen, weet ze niet meer precies. Misschien, gokt Iris, kwam ze Renate Dorrestein weer tegen bij een lezing. En blijkbaar trok ze toen de stoute schoenen aan, besloot ze de schrijver te schrijven. Het hielp dat Iris haar na de cursus al eens een kaartje had geschreven, en dat Dorrestein dat toen vriendelijk beantwoord had. 

 

‘Om goed te schrij­ven: niet laf zijn.’ Wat leerde Renate Dorrestein haar cursisten?

Lees meer

Op 18 maart 1991 schreef Dorrestein terug. Iris had in haar eerste brief gerept over de moedeloosheid die haar het schrijven verhinderde.  

 

We lezen: ‘Lieve Iris, ik wil met alle soorten van genoegen met je corresponderen over dit ongelooflijk wrede en duizelingwekkend betoverende ambacht. Maar ik doe het slechts op één voorwaarde: je moet schrijven. Ik beantwoord geen brieven waarin geen nieuw werk is bijgesloten.’ 

 

In deze brief, en in de twee brieven die datzelfde jaar volgen, blijkt Dorrestein niet alleen raadgeefster. Ze ontpopt zich bijna als een soort cheerleader (‘Schrijf, vrouw, schrijf!’). Even fanatiek als snedig; niet bang ook om bij het bestrijden van schrijfonzekerheden enkele burgerslachtoffers te maken. Maar daarover straks meer.  

 

Eerst die cursus – hoe herinnert Iris zich Dorrestein, daar in die vrouwenboekhandel?  

 

‘Ze was vrij mild. En ze had een hang naar het duistere verhaal. We moesten gemeen durven zijn in ons proza. We moesten dúrven.’ 

 

 

‘Angst, verwarring en de absolute zekerheid dat je het NIET kunt, zijn onlosmakelijke bijproducten van schrijven’

 

 

Dat kunnen we teruglezen in die eerste brief – het durven, het doen, het vooral niet bang zijn. Wellicht in iets minder milde bewoordingen.  

 

‘Dan ben je maar bang, dan ben je maar moedeloos, dan geloof je maar niet in jezelf. Ga je daar soms DOOD aan, leidt dat tot de vliegende tering, de builenpest, anorexia of Aids? (…) Ik heb de aperte overtuiging dat alle meesterwerken uit het wereldboekenbezit zijn geschreven door personen die in de greep van precies die emoties verkeerden: angst, verwarring en de absolute zekerheid dat je het NIET kunt, zijn onlosmakelijke bijproducten van schrijven.’ 

 

Om tot slot nog in een PS te verwijzen naar de workshops in de vrouwenboekhandel:  

 

‘Ik moet nog vaak denken aan dat verhaal dat jullie toen bij Trix voor mij moesten schrijven, over het ergste dat je iemand ooit had aangedaan. Als ik het me goed herinner is het meest diabolische waarmee men (jij?) op de proppen kwam: de deur niet open doen als er wordt gebeld. Wake up, baby.’  

 

Renate Dorrestein aan Iris, 18 maart 1991. Klik en swipe → om de hele brief te lezen.
Collectie: Literatuurmuseum

 

 

Hee. Dat PS komt me bekend voor – en ja hoor. Kennelijk hebben de workshops niet alleen op Iris, maar ook op Dorrestein zelf nogal indruk gemaakt. In Het geheim van de schrijver (2000!) verwijst ze ernaar, moppert ze over de cursisten in ‘een vrouwenboekhandel’ die allemaal zo braafjes bleven. Het kwam trouwens goed: 

 

‘Mijn vervolgopdracht in de cursus luidde: verzin nu eens iets verschrikkelijks. Prompt regende het in mootjes gehakte echtgenoten, kinderen die spijtig genoeg van het balkon vielen en schoonmoeders die levend onder de keukenvloer werden begraven.’ 

 

Iris, naar eigen zeggen heeft ze dat duistere nooit heel goed onder de knie gekregen, stuurde nog een brief. Ze stuurde een verhaal mee, ‘Fluitekruid’, en liet ook blijken dat ze Dorrestein misschien een wederdienst kon bewijzen voor die mooie antwoorden van haar. Dorresteins repliek onthult, naast geweldige bevlogenheid over het vak en het mentorschap, nog een reden voor die uitgebreide brieven: ‘Ik wil al heel lang een boek over schrijven schrijven, dus is het voor mij zeer nuttig om vragen uit de praktijk te krijgen en daarom een mogelijk bruikbaar antwoord te vinden (…).’ 

 

Dorresteins tweede brief, ze schreef hem op 13 april, is een fantastische ode aan het onafgemaakte materiaal. Schrijven, vindt Dorrestein, wordt nooit makkelijk. Je moet je door een woud van je eigen misbaksels werken, keer op keer. Tenminste, als je schrijft zoals zijzelf.  

 

Iris: ‘Ze vertelde dat het verhaal er al was, je moest het als het ware tegenkomen, luisteren naar wat dat verhaal je vertelt, zo verder schrijven.’ 

 

 

Dorrestein schrijft over een boek dat ze na ‘een paar flessen jenever’ en ‘tranenrijke gesprekken met mijn uitgeefster’ dan maar besluit te ‘aborteren’

 

 

Romans ontstaan in Dorresteins werkwijze versie na versie na versie, waarbij er soms een redacteur aan te pas moet komen om de schrijver voorzichtig te melden: ‘Hou je vast. Dit boek is een volslagen mislukking.’ – Dorrestein schrijft hier over een boek dat ze na ‘een paar flessen jenever’ en ‘tranenrijke gesprekken met mijn uitgeefster’ dan maar besluit te ‘aborteren’. 

 

Lekker, die zelfspot. Ik moet gelijk denken aan Weerwater, een roman waarin Dorrestein zichzelf als personage opvoert, in steeds verdere staat van verval, tegen de achtergrond van een post-apocalyptisch Almere.  

 

‘Ja!’ zegt Iris, ‘die is geweldig! Ik ben nog naar Almere afgereisd nadat ik het las, je kon daar een Weerwaterwandeling maken!’  

 

Het ‘geaborteerde’ boek van Dorrestein mondt overigens dankzij een plots gebroken hart uit in Het hemelse gerecht. De moraal van het verhaal, aldus Dorrestein: ‘Koester je mislukkingen.’ Of, iets plastischer: ‘Pas als je een kuub bagger ophoest, heb je mest voor een levensvatbaar project.’  

 

 

Renate Dorrestein aan Iris, 13 april 1991. Klik en swipe → om de hele brief te lezen.
Collectie: Literatuurmuseum

 

 

En wat moet Iris dan met haar eigen ‘Fluitekruid’? Herschrijven. Er moest eerder al een fragment uit dat ‘iets ten overvloede expliciet maakt wat wij allen expliciet al weten’. Want: ‘Hoeveel drama dat in de werkelijkheid ook teweeg mag brengen in individuele levens, fictie bestaat per definitie niet uit het nog eens herhalen van de werkelijkheid. Het gaat erom dat je een nieuw licht laat schijnen op die oude, gare werkelijkheid, door één facet (of meer dan één) uit te vergroten of juist te verkleinen.’ 

 

Iris schrijft vlijtig verder. Sterker: ze schrijft ‘Fluitekruid’, ondanks haar eerdere impasse, af! Als beloning vindt ze in mei Dorresteins derde brief op de mat. Misschien is het omdat Dorrestein de brief op 5 mei, Bevrijdingsdag schreef, maar hij lijkt losser dan de andere twee. Ik bedoel: aan schwung tot nu toe geen gebrek, maar hier trekt ze alle registers open. En dan krijgen haar collegae het nogal te verduren. Het thema: schrijfonzekerheid. Vooral bij vrouwen.  

 

‘(…) waarom zou wat je te vertellen hebt, belangrijk genoeg zijn om bossen voor te kappen? Het is een valide vraag die je daar stelt. Maar op de een of andere reden geloof ik nooit dat mannelijke auteurs erdoor uit de slaap worden gehouden. Dat aangeboren aplomb van de man om alles wat hij doet van belang te achten!’ 

 

Er wordt hoorbaar een pen geslepen. Daar rollen ze, de koppen.  

 

‘(…) als wij niet ontschrijven wat Harry Mulisch en zijn kornuiten voortdurend bij elkaar zitten te schrijven, dan zijn we pas helemaal gek. (…) Voor den vrouwenstrijd zijn alle middelen geoorloofd, dus moeten wij ook niet inzitten over een hectare regenwoud.’ 

 

 

‘Dat aangeboren aplomb van de man om alles wat hij doet van belang te achten!’ 

 

 

Ik vraag aan Iris of het er bij Trix soms ook zo aan toe ging. Maar nee; dat was allemaal iets bedaarder. ‘Je moest ook niet al te feministisch of lesbisch zijn,’ vertelt ze, ‘het was voor sommigen al hevig genoeg dat we in een vrouwenboekhandel zaten!’  

 

Nee, dan de brieven. Dorrestein was nog niet klaar met haar tirade:  

 

‘Geerten Meijsing & Co: gewoon pullen van boeken schrijven die over niks gaan, over niks, over niks, over niks, het is een godstabernakels schandaal à zoveel strekkende kilometer tropisch hardhout per stuk (…). Lees Zilver van Adriaan van Dis (…): het soortelijk gewicht daarvan bedraagt minus een miljoen kilo, het kan niet megalomaner en daar gaan gewoon tienduizenden van over de toonbank, qua bos. Lees Jan Siebelink, Ton Anbeek, Rudolf Geel, lees Hermans’ voortdurende saga over die vervelende au pair-meid (…) en besef: ALLES is beter dan dit (…).’ 

 

Je zou bijna denken dat er volgens de schrijver inderdaad alleen nog maar geschreven mag worden over en ten behoeve van De Vrouwenstrijd. Dat is niet helemaal zo – je schrijft gewoon over wat je bezighoudt, meent ze, en dan heb je vanzelf al een agenda. Daar valt het laatste slachtoffer:  

 

‘Maarten ’t Hart, de Heer sta me bij, is een even politiek schrijver als Anja Meulenbelt. Hij is net zo’n prediker, want ook hij draagt zijn misselijke wereldbeeld en zijn ondraaglijke opvattingen uit. (…) Levenslange bestudering van de vijand heeft mij ervan overtuigd dat je met elke vorm van beginselverklaring wegkomt.’ 

 

 

Renate Dorrestein aan Iris, 5 mei 1991. Klik en swipe → om de hele brief te lezen.
Collectie: Literatuurmuseum

 

 

Na deze brief (die eindigt met ‘Houd desalniettemin goede courage’) stopt de correspondentie. Iris vermoedt dat ze zelf niets meer opstuurde. ‘Fluitekruid’ had een (naar Iris’ mening) ietwat teleurstellende vierde plaats behaald in een schrijfwedstrijd, en bovendien stond het leven het schrijven zo in de weg.  

 

Toch heeft de schrijversgeest haar nooit helemaal verlaten. In allerlei vakbladen en tijdschriften publiceerde ze onder haar schrijversnaam columns en korte verhalen. En na haar pensioen heeft ze een novelle voltooid, waar ze misschien ook nog eens iets mee wil. Al die tijd bewoog ze zich in de nagalm van Dorresteins brieven, en die lessen natuurlijk.

 

Dorrestein mag erover gemopperd hebben in Het geheim van de schrijver, een plezier was het niet alleen voor de cursisten. Iris haalt tijdens ons gesprek een paar keer terug hoeveel lol de schrijver in die avonden leek te hebben. Ook als ik vraag naar wat Iris het meest bij is gebleven is het dat. De pret: ‘Ik herinner me haar vooral schaterend.’ 

 

 

Foto: Gerrit Serné, collectie; Literatuurmuseum