Zo’n thema kan overal vandaan komen. Ik lees iets, ik hoor iets — mensen voeren bijvoorbeeld heel gekke gesprekken in de trein — dat blijft rondzingen in mijn hoofd. Vervolgens blijven andere beelden daar aan vastplakken, waardoor er een kluwen van aan elkaar klevende en op elkaar lijkende ideeën ontstaat. Dat groeit vervolgens uit tot een verhaal.
Ik schrijf alles eerst met de hand. Wanneer ik na een paar uur, of soms een paar dagen, een teksteenheid heb afgerond — een scène of een hoofdstuk — typ ik die over. Dat is dan ook meteen de sterk bewerkte tweede versie.
Voor de eerste versie maak ik altijd gebruik van de vulpen waarmee ik ook heb leren schrijven. Het enige wat wisselt is de kleur: soms schrijf ik in het blauw, dan weer met rode of zwarte inkt. De kleuren hebben voor mij geen symbolische waarde, maar ik heb wel het idee dat ze een bepaalde sfeer meebrengen. Ik hou heel erg van het moment dat je de vulling verwisselt. Er blijft dan nog een beetje van de vorige inkt achter dat mengt met de nieuwe kleur, waardoor er een tussentint ontstaat. Ik heb dan zelf ook de neiging om daar, verhaaltechnisch gezien, een overgang te creëren. Het gevoel doet denken aan het punt waarop mijn ene dagboekschrift vol is en ik verder ga in een nieuwe: dat blijft een symbolisch overgangsmoment — ook al slaat het eigenlijk nergens op.