Gerbrandy laat ‘zien wat poëzie lezen kan zijn en zou moeten zijn’, schreef de jury; hij is steeds ‘op zoek naar de verbanden tussen gedicht en maker, of, met andere woorden, naar existentiële aspecten van poëzie’. Voor hem is het gedicht ‘een oproep “om mee te bewegen, de rituele handeling van verklanking te voltrekken, de stem, adem en hartslag van het gedicht over te nemen”, waardoor het gedicht in de allereerste plaats als een ervaring moet worden gezien, een ervaring van een mechaniek waarin “de materialiteit van klank en ritme de worsteling aangaat met de spiritualiteit van de betekenis”.’
De essays in Grondwater (2018) beslaan uiteenlopende onderwerpen: van middeleeuwse lyriek tot brieven van Bilderdijk, en van antieke dichters tot hedendaagse Friese poëzie. Steeds zoekt Gerbrandy naar de ziel van de dichter en toont hij dat vragen over het bestaan van alle tijden zijn. In zijn oeuvre staan essays en poëzie niet los van elkaar; de gelijktijdig verschenen dichtbundel Vloedlijnen (2018) weerspiegelt de opvattingen uit de essaybundel.
In al zijn werk onderzoekt Gerbrandy in de ongrijpbare connectie tussen tekst, maker en wereld naar de existentiële aspecten van de literatuur, schrijft Bertram Mourits in het begeleidend essay bij de prijs. Lezen is voor Gerbrandy ‘een manier om in contact te treden met die existentie: iedere schrijver is “een mens die geboren wordt, honger heeft, verliefd wordt, naar zin en betekenis zoekt en uiteindelijk zijn sterfelijkheid moet aanvaarden.”’