Met Oost-Indische spiegel, wat Nederlandse schrijvers en dichters over Indonesië hebben geschreven vanaf de eerste jaren der Compagnie tot op heden had Nieuwenhuys een omvangrijk en uniek werk geschreven, oordeelde de jury. Waar de Indisch-Nederlandse letterkunde tot op dat moment nauwelijks onderzocht was, schreef Nieuwenhuys een uitgebreide en systematische handleiding.
In zijn jaren als leraar in Batavia (tegenwoordig Jakarta) werd Nieuwenhuys onder zijn Indische leerlingen gewaardeerd om zijn ‘niet koloniale’ houding, en omdat hij hen wees op de belang van het eigen erfgoed. Deze houding werd ook door de jury geprezen: hij is ‘een geschiedschrijver die opvalt (…) door een kultuurhistorisch bewustzijn dat de specifieke eigenschappen en kenmerken van een geheel andere samenleving volledig laat meespreken’.
Oost-Indische spiegel (1972) gaf een overzicht van drie eeuwen ‘Indische bellettrie’. Met meer dan drieduizend titels beschrijft Nieuwenhuys de literatuurgeschiedenis, van de eerste reisjournalen uit de zestiende eeuw tot de romans van Aya Zikken. Bij het publiek waren auteurs als Multatuli, Couperus, Daum en Du Perron al bekend, maar Nieuwenhuys plaatst hen tegen hun Indische milieu, noemt vergeten schrijvers en legt grotere verbanden.
Voor C.H. Schaap was Nieuwenhuys ‘de juiste man’ om dit overzicht samen te stellen. ‘Het is een (cultuur-)historisch belangrijk werk geworden, waarin ook veel aandacht wordt besteed aan de sociale achtergronden en omstandigheden die de behandelde schrijvers tot hun werk brachten,’ schreef hij in De Tijd.