De jury prees Rob Nieuwenhuys, die bekend werd als chroniqueur van Nederlands koloniale verleden, om zijn ‘ruime visie en eigen geluid’ in zijn studies over Indische en Indonesische auteurs. Hij deed literaire ontdekkingen juist door verder te kijken dan alleen de fictie. Ook brieven, memoires, dagboeken en reisverslagen vormden een bron van onderzoek, net als de context waarin een werk tot stand was gekomen. Nieuwenhuys was afkomstig van Semarang, maakte de Japanse bezetting mee en was van 1947 tot 1952 ambtenaar bij het ministerie van onderwijs in Djakarta. Hij was redactiesecretaris van het literaire tijdschrift Oriëntatie, dat de culturele samenwerking tussen Nederland en Indonesië diende te bevorderen. In 1952 kwam hij terug naar Nederland.