Het episch gedicht Klein t(er)reurspel werd geschreven in de Hongerwinter en was opgedragen aan twee van Elburgs kameraden van de knokploeg.
Mr. F. Bordewijk sprak namens de jury: ‘Het verheugt mij, dat wij werk hebben kunnen bekronen niet alleen van een talentvol dichter, maar bovendien van een man, die zijn vrijheid en leven durfde wagen en zich een voortreffelijk Nederlander toonde.’ Elburg werd in de eerste plaats geëerd om zijn werk, maar in de tweede plaats om de persoon die hij zich in de bezetting getoond had door zijn leven in de waagschaal te stellen.
1948 was het eerste jaar dat de Jan Campert-prijs werd toegekend, en een belangrijke voorwaarde was dat de dichter of essayist ‘zich door zijn houding in het verzet heeft onderscheiden’. De van oorsprong Zeeuwse Jan Elburg, opgegroeid in Amsterdam-Noord, was een jonge laborant toen de oorlog uitbrak. Op 10 mei 1940 vocht hij in de buurt van Zutphen tegen de SS. Hij zat een maand lang krijgsgevangen. Toen hij terugkeerde naar Amsterdam ging hij bij het gewapend verzet, hij kon als laborant onder andere springstof leveren.