Onvoorzien (1966) was Michaelis’ vierde dichtbundel. ‘In eenvoudige, rechtstreeks aansprekende taal, die nergens arm of conventioneel wordt, blijkt de dichteres het essentiële van haar besef van zich zelve aan de haar omringende werkelijkheid te kunnen verwoorden,’ aldus de jury.
Wij vinden hier de subjectieve ervaring in eerlijke en zuivere bekentenisdichtkunst neergelegd, verheven tot openbaring van de levensgeheimen, die ons allen gemeen zijn. De beperkte mogelijkheid van blijvend menselijk contact en – de veel dieper reikende ervaring – het zich gesteld voelen op de grens van het zijn en het niet zijn. Zo beleven wij de worsteling van Kierkegaard dichterlijk tot uitdrukking gebracht in de woorden van Hanny Michaelis “alleen ik blijf over, vastgenageld aan de rand van het niets”.
Michaelis overleefde de oorlog in onderduik, haar ouders werden vermoord in Sobibor. Ze debuteerde in 1945 in het tijdschrift Proloog en bracht in 1949 haar eerste bundel Klein voorspel uit.
‘Er staan veel liefdesgedichten in de bundels van Michaelis,’ schreef Jan van der Vegt over haar poëtisch oeuvre, ‘en steeds gaat het daarin over bedreiging en vergankelijkheid van het geluk. Hoe zwaar de liefde voor haar weegt, blijkt uit het beeld aan het slot van haar tweede bundel, Water uit de rots (1957): Zie, levend water / heb je mij gemaakt. Maar in Tegen de wind in, haar volgende bundel (1962), staat dat de geliefde die ze in de diepte van haar stroomgebied kan ontmoeten, slechts dood kan zijn. Ook haar bundel Onvoorzien (1966) wordt door het echec van de liefde beheerst.’