De jury begon haar rapport met een citaat van de dichter: ‘Kort voordat eind 1969 Rutger Koplands derde bundel, Alles op de fiets, verscheen, verklaarde hij in een interview: “Mijn poëzie is meer een protest tegen de manier van kijken die we opgedrongen krijgen (van welke kant dan ook) dan een politiek protest. Het is meer het getuigenis van een fundamentele verwondering over wat je ziet, voelt en beleeft, dan het getuigenis van een heel bepaalde manier van kijken. Het is waardevrij kijken, voor zover mogelijk.”
Er is geen aanleiding de gedichten uit Alles op de fiets beter te willen typeren dan de dichter het hier zelf heeft gedaan. Reeds bij de keuze van zijn pseudoniem begon hij in deze richting te werken: het statige “hoofd” werd door een eenvoudige, karakteristieke “kop” vervangen en de nog plechtiger “akker” door het meer vertrouwde “land”. Aldus bevrijd, niet van zijn naam, maar wel van de opgelegde vorm daarvan, debuteerde Kopland in 1966, op 32-jarige leeftijd, met de bundel Onder het vee en liet daar in 1968 Het orgeltje van yesterday op volgen.