‘Een magistraal orgelpunt van een bundel,’ schreef de jury. Herman de Coninck probeert ‘voor ons op de wijze van de poëzie de wortels van de mannelijke eenzaamheid bloot te leggen’.
‘Ik probeer aanvaarding te maken, omdat ik die niet heb,’ zei De Coninck eens. Volgens de jury brengt hij dit ‘onder meer in de praktijk door zijn liefde voor en kennis van poëzie om te zetten in heel persoonlijke essays. (…) Maar De Coninck is in de eerste plaats dichter. Hij eigent zich dus niet alleen andermans pogingen toe om zich met het leven te verzoenen, maar schept uit zichzelf aanvaarding. Hij doet dat op een zodanige manier dat zijn lezers getroost worden door zijn stoïsch pessimisme. De situatie is hopeloos, maar niet ernstig, dat is de indruk die De hectaren van het geheugen achterlaat. De bundel kan gelezen worden als een loflied op de als vanzelfsprekende superioriteit van de vrouw in haar hoedanigheden van de eigen moeder, de minnares en de moeder van je kind. Maar De hectaren van het geheugen is toch met name een exploratie van het bestaan van de in het midden van het leven benarde man die nu eenmaal zijn rol te spelen heeft als minnaar, zoon en vader en die zich daarvan pijnlijk bewust is.’