‘Een poëzie van sensaties, meer dan van overwegingen, van kleur en geluid meer dan van wereldbeelden’, dat typeert het oeuvre van Tonnus Oosterhoff. ‘Het geeft eerder uitdrukking aan angsten, sensaties en verbazingen dan aan contemplaties en wijsheden. En de lezer doet er beter aan het allemaal te ondergaan dan het te willen snappen.’
Zowel zijn taalgebruik als typografie is uniek, vervolgt Rob Schouten in het begeleidend essay. Oosterhoff speelt een taalspel, waarbij hij de ‘wildste associatieketens toelaat, zijn taal uit alle mogelijke bronnen put en het allemaal ook nog eens op hoogst ongebruikelijke wijze vormgeeft’. Maar zijn poëzie is meer dan alleen spel: de beweeglijkheid van de taal creëert ook een beweeglijkheid van de gedachten. ‘Zo wil het taalspel in (Robuuste tongwerken,) niet voor rede vatbaar worden, maar de rede juist ontregelen. (…) In Oosterhoffs gedichten schept niet de heldere maar de ontregelde, impulsieve, creatieve geest de poëzie.’
Waar Oosterhoff in eerdere bundels zijn thema’s nog beheerst vormgaf, vertonen zijn gedichten in (Robuuste tongwerken,) steeds meer poëtische durf, schrijft Schouten, en wijkt hij steeds verder af van het gangbare. ‘Zo ontstaat bijna een “poésie concrète”: ze drukt geen irrationaliteit meer uit, ze ís irrationeel. Je zou kunnen zeggen, de hoofdpersoon vreest het onbegrip dat de wereld oplevert niet langer, maar hij exploiteert die.’