‘Je moet op een dag veel wegdenken om vol te houden dat je in een redelijk normale wereld leeft. Je moet heel veel niet zien, niet horen, niet lezen, of het niet helemaal tot je door laten dringen. Dirk van Bastelaere denkt niets weg,’ schreef Maria Barnas in de Groene Amsterdammer. ‘De gedichten in De voorbode van iets groots (…) zijn dwingend maar willen dat niet lang blijven. De aandacht van de dichter verspringt voordat je zijn woorden tot je door hebt laten dringen. Het zijn nerveuze gedichten, die hun eigen zwaarte niet lijken te verdragen en daarom steeds op iets nieuws afstevenen. Ze weigeren te passen in een patroon – hetgeen een eigen patroon oplevert van ongeduld en onvoorspelbaarheid.’
Toch ziet Barnas wel degelijk een ‘zorgvuldig gecomponeerde willekeur’. Van Bastelaere ‘lijkt een net te willen gooien om alles wat niet grijpbaar is, maar waar je hoofd vol van is. Flarden van ideeën, herinneringen, betekenissen, indrukken van buitenaf. Hij doet niet zijn best er een lijn in te ontdekken, hij wil de flarden juist zo goed mogelijk bekijken, hij laat ze hun eigen werk doen, wellicht in de hoop er alsnog een logica in te ontwaren. (…) Van Bastelaere wijdt zich vol overgave aan wat de mens ontsnapt.’