De jury prees de soepele verzen van Baekes zevende dichtbundel, waarin de toegankelijke spreektaal uitzicht biedt op het menselijk bestaan. In haar oordeel ging de jury in op de dualiteit in de ‘onbehaaglijke’ gedichten: ‘Feilloos toont Baeke de lezer een onverschillige wereld vol individuen die maar geen greep krijgen: niet op het verleden en ook niet op het heden, niet op de ander en ook niet op zichzelf. Veel beschutting is er dus niet te vinden in deze bundel – maar troost wel. De troost van het besef dat ook de anderen de weg kwijt zijn. En vooral ook de troost dat Jan Baeke de verlorenheid in gedichten kan vatten.’