Hoog boven in de bergen wonen twaalf rovers in een rovershol. Elke dag stormen ze op hun paarden naar beneden om de rijke reizigers op de grote weg te beroven. Als er op een dag geen reizigers meer langskomen weten de rovers niet wat te doen. Er blijkt geen enkel goudstuk meer over te zijn in het hele land – alleen de schatkist van de koning zit nog vol. Een voor een trekken de rovers naar het paleis, maar ze komen allemaal met lege handen terug. Geip, de laatste rover, bedenkt een plan.
‘Een verhaal dat door zijn dramatische en poëtische spanning het klassieke volksverhaal evenaart,’ schreef de jury. ‘Door de beeldende kracht van de vertelling en de speelse manier waarop de auteur de taal hanteert, doorbreekt hij de traditionele stijl van de avonturenroman en schept hij een geheel nieuwe verteltrant. Mede door de originele wijze waarop de auteur menselijke zwakheden en ondeugden evoceert, beschouwt de jury De twaalf rovers eenstemmig als een aanwinst voor de Nederlandse literatuur’.