‘In deze bundel heeft Kouwenaar getoond een geheel eigen en onafhankelijke plaats onder de z.g. “Vijftigers” in te nemen,’ schreef de jury. ‘Zijn taal is helder en sterk, helder in de eerste plaats door de uitgesproken intelligentie, waarmee hij zijn beelden vormt en de intuïtieve stroom in zijn gedichten registreert in een zo objectief mogelijke weergave van de meest subjectieve ervaringen en waarnemingen. Ofschoon deze verzen, door hun geconcentreerdheid en hun originele beeldspraak, de volle aandacht en een onbevooroordeelde benadering van de lezer eisen, wordt de uitwerking van deze poëzie niettemin des te sterker.’
Gerrit Kouwenaar trad met de dichters Jan Elburg en Lucebert toe tot de Nederlandse Experimentele Groep, waaruit de Beweging van Vijftig ontstond. De stem op de 3e etage (1960) was zijn vierde reguliere dichtbundel. Hij publiceerde al in clandestiene blaadjes tijdens de oorlogsjaren. Voor de bloemlezing Vijf Vijftigers (1955) schreef hij de inleiding. Zijn debuutbundel was Achter een woord (1953). In de vroege jaren vijftig verschenen zijn romans Negentien-nu en Ik was geen soldaat.
‘Vanaf de bundel Het gebruik van woorden (1958) gaat hij zich nadrukkelijker bezinnen op de problematische relatie van taal en werkelijkheid,’ schreef R.L.K. Fokkema in zijn studie Het komplot der Vijftigers (1979). ‘Zijn poëzie is een taallaboratorium waarin het gedicht niet ontstaat als écriture automatique – metafoor voor de spontane creativiteit – maar bewust wordt geconstrueerd. Als veel modernistische dichters streeft hij naar het gedicht als een ding, naar onpersoonlijke poëzie die niet uit ideeën maar uit woorden bestaat.’