Anton de Kom dichtte over vrijheid en liefde

Anton de Kom was in zijn gedichten niet minder strijdbaar dan in zijn roman Wij slaven van Suriname. Deze maand verscheen Vandaag vrij, altijd vrij, een nieuwe bundeling van zijn gedichten. Vrijheid was het onderwerp waarover De Kom zijn hele leven schreef.

 

Deze zomer staat het museum in het teken van Keti Koti

Info & tickets

Onlangs kreeg het Literatuurmuseum een stapel kranten die in het bezit zijn geweest van Anton de Kom en die de familie zorgvuldig had bewaard. Het zijn ongeveer twee jaargangen van De Banier van Waarheid en Recht. De ondertitel is ‘Surinaamsch Nieuws- en Advertentieblad’, maar dat dekt de lading slechts ten dele: een flink deel was opinie. De krant volgde de regering kritisch en had een duidelijk linkse signatuur.  

 

De kranten zijn vooral interessant omdat ze een periode beslaan waarin De Kom regelmatig in het nieuws was: de jaren 1933-1934. Hij werd gearresteerd door het koloniale bestuur in Suriname, wat ernstige rellen in Paramaribo tot gevolg had. Uiteindelijk werd De Kom zelfs het land uitgezet. Ook in Nederland werd hij nauwlettend gevolgd. Wanneer hij in de krant stond, zette De Kom met rood potlood een streep in de kantlijn, en dat deed hij ook als een artikel hem bijzonder interesseerde; vooral berichten over kolonialisme volgde hij op de voet.  

 

Balata 

In Nederland blijft hij abonnee van De Banier en wanneer een jaar later Wij slaven van Suriname verschijnt, markeert De Kom de artikelen en advertenties over zijn boek met datzelfde rode potlood. Je kijkt dankzij de aantekeningen van De Kom mee over de schouder van de man die de krant zit te lezen. En ook wordt het eenvoudiger om je te verplaatsen in de toenmalige werkelijkheid van alledag. Mijn oog viel op een personeelsadvertentie: ‘Balatableeders’ gezocht. 

 

Een advertentie uit De Banier

 

Toen de kranten het museum bereikten, werkte ik mee aan de bundel Vandaag vrij, altijd vrij (2023) waarin de poëzie van Anton de Kom is verzameld. Tussen die gedichten zit er een met dat woord als titel. ‘De balatableeder’ is een sterk en wrang gedicht dat gaat over de manier waarop de Compagnie omgaat met de contractarbeiders: 

 

Neem je hongerloon, houd je muil 

Spreek niet over de kwantiteit 

Slechts de onderneming krijgt gelijk. 

 

Het handschrift van ‘De balatableeder’

 

Je bent geneigd dit gedicht te lezen alsof het gaat over een verleden dat in elk geval met de formele afschaffing van de slavernij was overwonnen. Maar voor wie in 1932 werkloos is in Suriname, is ‘balatableeder’ nog steeds een reële optie. Het werk bestaat eruit met een kapmes een balataboom open te snijden. Op die manier werd rubber getapt. Werk dat niet behoorde tot het verleden; De Kom zelf deed administratief werk voor de Balata Compagnie, en schreef juist daarom dit gedicht: hij wist hoe zwaar deze arbeid was. 

 

Anton de Kom was in zijn gedichten niet minder strijdbaar dan in Wij slaven van Suriname. Hij schreef ze al van oudsher. Judith de Kom herinnert zich dat haar vader vertelde dat hij altijd een notitieblokje bij zich had om gedichten te noteren, en dat hij daar soms vreemd op werd aangekeken toen hij als huzaar actief was. Dat was rond 1921, toen De Kom nog geen 25 was.  

 

Tijdens zijn leven zou er nooit een dichtbundel van hem verschijnen, maar er zijn wel enkele gedichten gepubliceerd. Een ervan stond in De Communistische Gids, een vlammende tirade over ‘Inlanders en rechten’: 

 

Men leutert over morele en materiële opheffing. 

Alles maar bedrog, de Inlander heeft geen rechten. 

Het zijn de beschavingsbrengers, de colleges van uitbuiting, 

Hen moeten we bestrijden, tegen hen moeten wij vechten. 

 

Opvallend veel gedichten schreef De Kom tijdens de Tweede Wereldoorlog, toen hij in Nederland woonde en zich begon te realiseren dat het land dat hem had onderdrukt, nu zelf onderdrukt werd. Over nazi’s schrijft hij niet, zijn gedichten gaan over de Zwarte cultuur en geschiedenis.  

 

In 1969 is er een groep Surinaamse studenten (onder wie Paul Day en Rubia Zschüschen) die na de herontdekking van Wij slaven van Suriname belangstelling krijgen voor de poëzie. Er verschijnt een klein rood boekje, ingeniet, met alle gedichten die in handschrift waren te vinden. Ook staan er twee gedichten in waarvan geen bron in handschrift is overgeleverd maar die wel tijdens zijn leven zijn gepubliceerd. 

 

De bundel Strijden ga ik van Anton de Kom, uitgegeven in 1969

 

Deze gedichten stonden in 1934 in een bloemlezing met liedteksten en gedichten van vaak onbekende Zwarte schrijvers. Samensteller was Martien Beversluis, een van de merkwaardigste letterkundigen die Nederland voor de oorlog rijk was. Hij was medewerker aan Links richten, het tijdschrift van het gelijknamige arbeiderscollectief waarvoor ook De Kom weleens had geschreven. Hij was lid van de Communistische Partij en werkte mee aan het antifascismenummer van Links richten. Des te merkwaardiger dat hij zich in de Tweede Wereldoorlog tot een rabiate fascist zou ontpoppen, die meewerkte met de pro-Duitse omroep en in de oorlogsjaren zelfs nazistische propagandateksten zou gaan schrijven. 

 

Maar in 1932 was hij nog links, en had hij serieuze belangstelling voor de Zwarte cultuur. Hij was aangenaam getroffen door Anton de Kom, die hem diverse teksten aanreikte voor zijn bloemlezing. Onder twee van die teksten staat in die bloemlezing ‘Bewerkt naar Adekom’. Het gaat daarbij om ‘Lynch’ en ‘Vaarwel Akoeba’. De versies van De Kom zijn verloren gegaan, we hebben alleen de versies die door Beversluis zijn bewerkt.  

 

Vandaag vrij 

Wat De Kom precies had aangedragen weten we dus niet – op één strofe na. Want ‘Vaarwel Akoeba’ komt ook ter sprake in Wij slaven van Suriname. De Kom vertelt erover: ‘Het is een oud, oud liedje, dat ik in mijn jeugd bij de raison hoorde zingen. Ik heb mij altijd verbeeld dat het uit die tijd stamde, toen deze Surinamers tegen de Hollanders streden. De naam van de dichter kennen wij niet. Wij kennen immers ook niet de namen dier voorvaders, die hun “Acoeba” verlieten om voor de vrijheid te vechten. Wij leerden op school alleen de naam van wie hen onderworpen hebben.’ Hij geeft het origineel in het Sranan, en daaronder zijn eigen vertaling: 

 

Acoeba Diosie O, Adiosie 

M’oema, no kré m’ goedoe 

na fetie mie o fetie 

ti mie fong ding 

mie sa cong baca. 

 

(Vaarwel, vaarwel Acoeba 

Ween niet, mijn vrouw, mijn schat. 

Vechten ga ik en strijden. 

Pas na de overwinning 

kom ik terug.) 

 

Wat onmiddellijk opvalt is dat de regel ‘Strijden ga ik’, die in 1969 gekozen werd als titel van het ‘rode boekje’ met gedichten, niet van Anton de Kom is, maar een door Beversluis bewerkte versie van ‘Vechten ga ik en strijden’ – een prozaïsche vertaling van het origineel: ‘na fetie mie o fetie’.  

 

Handschrift van het begin van ‘De marrons’

 

Vandaag vrij, altijd vrij

Bekijk het boek

Het was reden om voor de nieuwe bundeling van De Koms gedichten een andere titel te kiezen: Vandaag vrij, altijd vrij (naar een regel uit het gedicht ‘De marrons’). Vrijheid was het onderwerp waarover De Kom zijn hele leven schreef: bevrijd van onderdrukking en vrijheid van beweging. De Kom werd beroemd met wat hij schreef over de slavernij in de achttiende en negentiende eeuw, maar in zijn gedichten liet hij zien dat die vrijheid ook in de twintigste eeuw nog bevochten moest worden.  

 

Verstopt gedicht 

De eerste strofe van ‘Vaarwel Acoeba’ staat min of meer verstopt in de tekst van Wij slaven van Suriname. Op dezelfde manier heeft De Kom nog een gedicht ‘verstopt’, namelijk in het manuscript van wat de opvolger van zijn belangrijke boek had moeten worden: Om een hap rijst. Van dat manuscript is slechts de helft overgeleverd, en ook hierin citeert De Kom een lied, sterker nog, ‘een van de schoonste Surinaamse liederen van de eeuwige liefde’.  

 

Gedicht, verstopt in een roman

 

 

Liefde, liefde, je verbrandt mij ’t hart 

Je maakt mij van binnen tot as 

Maar ik wil toch niet treuren 

Want wat zou er met mij gebeuren 

Indien jij, vurige liefde, er niet was 

 

Jij liefde, je bent zoeter dan rietensap 

Liefde, liefde wil je het graag horen 

Welnee, ik verlang dat je mij verteerde 

Ik heb hem immers, wie kan mij storen 

Als mijn hart neemt wat hij heeft begeerd 

Dwaze aarde, gij lacht, lacht mij uit 

Maar ik heb liefde, groter dan jij denkt 

 

Echt verstopt kun je het overigens niet noemen: De Kom heeft in het schriftje met een rood potlood de regels van deze tekst onderstreept en een ferme streep in de kantlijn gezet. Maar deze tekst, een gedicht over de liefde, is moeilijker te vinden dan de gedichten over uitbuiting en onderdrukking.