Bea Vianen: van ‘Yo te quiero’ naar ‘Yo te espero’
In 1974 kijkt de schrijfster Bea Vianen vooruit naar het eind van haar leven, in een gedicht dat ‘Echtbreuk’ heet. Ze was toen nog niet eens op de helft; ze overleed, 6 januari 2019, op 83-jarige leeftijd.
Ik droomde dat ik aan
mijn laatste rustplaats stond.
De koningspalmen langs het schelpenpad
ruisten bescheiden en de krekels schenen
met elkaar te hebben afgesproken, ieder
afzonderlijk en met zachte halen het uur te doen.
In het gedicht staat ze sereen bij haar eigen laatste rustplaats, dat heeft iets unheimisch, ook het gegeven dat ze er blijkbaar heel lang blijft staan. Het verstrijken van de tijd is te horen in het geluid van de krekels, die zich elk uur laten horen. De vergankelijkheid dringt een droom binnen.
Op het moment dat ze dit gedicht schreef, kon ze niet weten dat ze haar hoogtijdagen als schrijver achter de rug had. Haar eerste twee romans, Sarnami, hai en Strafhok kregen veel aandacht in de vroege jaren zeventig: ze gaven een vlijmscherp beeld van Suriname, liefdevol en kritisch; Michiel van Kempen stelt vast ‘dat Vianen een feilloos oog had voor details die diep-authentiek Surinaams zijn, dat ze die details in een gedegen plot wist te verweven, en dat ze daarvoor ook een authentieke taalvorm vond’ (De geschiedenis van de Surinaamse literatuur). Vianen slaagde er in die vroege romans in het gevecht om vrijheid van de hoofdpersoon te koppelen aan de beperkingen van de Surinaamse maatschappij; zonder belerend te worden.
Het gedicht ‘Echtbreuk’ gaat als volgt verder: