De winteravonden

Op tweede kerstdag 1946 schreef Gerard Reve een brief aan zichzelf, waarin hij belooft een novelle te schrijven. ‘De beste titel lijkt mij nu DE WINTERAVONDEN’. Philip Huff leest mee met de dan nog onbekende auteur, een jongeman met literaire dromen.

 

‘Overwegingen en voornemens bij het schrijven van een lang verhaal, een novelle voor De Bezige Bij.’ Deze typische Reve-zin, bijna ambtelijk van toon, staat boven aan een briefje dat Gerard Reve – toen nog: Gerard Kornelis van het Reve – op tweede kerstdag 1946 aan zichzelf schreef.

 

 

Twee bladen folio schrift leveren één pagina druks op. Wil het werk dus de honderd pagina’s halen, dan dien ik tweehonderd pagina’s schrift te leveren.


Daar ik me voorneem het werk in omtrent tien eenheden in te deelen, moet ieder gedeelte gemiddeld twintig bladzijdes schrift bevatten.
 

Het moet mogelijk zijn deze twintig bladzijden schrift in een week elk te leveren. Dit beteekent een gereedkomen van het werk, met het persklaar typen, in drie maanden.


Over den titel dienen wij ons geen zorgen te maken. DE KAMERBEWONERS, HELDEN VAN ONZE TIJD of ZIEKENBEZOEK, we zullen wel zien. Of DE AVONDEN.


Wij moeten ons niet den een of anderen vorm laten opdringen. De mededeelende verhaal-vorm is absoluut niet verwerpelijk, zie DE DOOD VAN IWAN ILJITS van Graaf Leo Tolstoj.


Het werken dienen wij geduldig, zonder opwinding te verrichten.

 

 

Die typische combinatie van ironie en ernst – Reve gebruikt statige woorden alsof het heel gewone woorden zijn; hij maakt zijn kacheltje aan met bankbiljetten en knippert niet eens met zijn ogen.  

 

Hoewel hij tot een van de grootste naoorlogse schrijvers zou uitgroeien was de jonge Reve hier, net drieëntwintig jaar oud, nog geen geprezen literair figuur. De successen – de brievenboeken, de herontdekkingen van De avonden –, het geld, of: het gesteggel daarover, de roem, de vele lezers, dit alles zou nog volgen.

 
Toen Reve deze zinnen schreef was hij een van de vele jongemannen met literaire dromen. Een obscuur auteur. En zo wordt een meesterwerk blijkbaar gemaakt: door te kijken hoeveel woorden een boek nodig heeft, door te kijken naar andere meesterwerken, de vertelwijze over te nemen, en door de helden van een tijd, jouw tijd, te bezingen, in Reve’s (en Tolstoj’s) geval betekende dat: de tragische helden. En door een goede titel te bedenken.

 

Reve dateerde de memo aan zichzelf en ondertekende hem, om de afspraak te bezegelen. De handtekening werd er later – vermoed ik – uitgeknipt, door een of andere Revefan of -verzamelaar, of door Reve zelf, om te verpatsen.

 

 

Het briefje dat Gerard Reve op Tweede Kerstdag 1946 aan zichzelf schreef. Collectie: Literatuurmuseum

 

 

Snuffelen aan het manuscript van De avonden: vet, zweet en zweempje tabak

Lees meer

Toch waren de afspraken niet streng genoeg. Reve nam – een minuut, een dag, een week? – na ondertekening een ‘aanvullend besluit’: zijn voorgenomen productie was wellicht te kleinschalig, zowel in aantal woorden als in omvang. Er komt ook een plan voor hoe te schrijven: dat wil zeggen, de aanpak het verhaal persklaar te maken.

 

Over de inhoud van het verhaal wordt met geen woord gerept. Dat is logisch: schrijven is voelen dat je wat te zeggen hebt, en er al schrijvende achter komen wat dat is.

 

Het beste advies aan een jonge schrijver is dus: schrijf. Ga zitten en schrijf.

‘Ik zou zo graag een boek willen schrijven, maar ik heb er de tijd niet voor.’ Wie wat te melden heeft, hoeft niet anders te doen dan te gaan zitten. Het probleem is: de verlokkingen die dat zittengaan bemoeilijken.

 

Reve zag in 1946 geen verlokkingen. We hoeven De avonden maar te lezen om te snappen dat er bijna niets te doen was. Je zou haast kunnen zeggen: het verhaal van De avonden is de verklaring voor het schrijven ervan, want wat heeft Frits van Egters (jaja, van echt) de hele dag te doen? Niets. En dat is zijn ellende. Op tweede kerstdag 1946 schrijft een jonge Reve dus aan zichzelf: aan de bak. Maak er wat van, deze winteravonden.

 

 

Wie wat te melden heeft, hoeft niet anders te doen dan te gaan zitten. Het probleem is: de verlokkingen die dat zittengaan bemoeilijken

 


Hoe anders zal het leven van J.J. Slauerhoff zijn geweest? Dichter, schrijver, scheepsarts. Reiziger. Maar: wie veel reist is ook veel aan het wachten, en veel alleen. Wie veel reist, heeft dus veel tijd om te lezen. En te werken. 

 

‘Beste Slauerhoff,’ schrijft zijn uitgever in een brief van 22 februari 1934. ‘Prettig iets van je te horen uit Malaga, en bovenal dat er flink gewerkt wordt.’ Direct daarop spreekt hij de wens uit vier maanden later een volledig boek in zijn bezit te hebben: ‘Het zou wel erg prettig zijn als dat gelukte.’

 

 

Brief van uitgever Doeke Zijlstra aan Slauerhoff, 22 februari 1934. Collectie: Literatuurmuseum



Zou Slauerhoff ook een kantje hebben volgeschreven over de benodigde productie? Zijn uitgever, Doeke Zijlstra, herinnert hem er ook nog even fijntjes aan dat er nog een boek moest komen onder een andere titel, maar dat dit boek waarschijnlijk dat boek zal zijn – en grijpt de mogelijkheid aan de kolommen van ‘zijn’ tijdschrift ook nog even te vullen.

 

Volgens mij zouden delen van Het leven op aarde in Forum verschijnen, inderdaad nog in 1934, en het boek ook in datzelfde jaar. Het was het tweede deel van een voorgenomen trilogie. De twee boeken brachten Slauerhoff roem. Het derde deel zou er niet meer komen. In 1936, tien jaar voor het begin van De avonden, zou hij aan malaria en tuberculose overlijden.

 

Reve en Slauerhoff zochten iets in hun leven, en vulden dat in met hun verhalen. Die verhalen, die bestaan uit woorden – en woorden moeten worden geschreven: ‘Twee bladen folio schrift leveren één pagina druks op.’