Herzberg zoekt tijdens het praten de juiste woorden, Kayzer geeft hem de tijd

In april 1985 was Abel J. Herzberg te gast in het tv-programma Het onderhoud met interviewer Wim Kayzer. Het gesprek begint met de dodentreinen door Duitsland. Dan begint Herzberg te vertellen.

 

Vijf jaar geleden las ik een brief van Abel J. Herzberg, geschreven vanuit het Oost-Duitse Tröbitz. Herzberg schreef de premier van Nederland een verzoek tot repatriëring van hem en honderden andere Joden, gestrand in Oost-Duitsland na te zijn bevrijd door de Russen. Ik schreef een stuk over deze brief voor het Literatuurmuseum, waarin hopelijk vooral doorklonk: lees deze brief, die zo humaan is, zo krachtig.  

 

De brief van Abel J. Herzberg: een waardige vraag om hulp voor de bevrijde Joden

Lees ook

Later vertelde ik op het Jan Campert-symposium van 2016 over deze brief, en over Amor Fati en Tweestromenland, boeken van Herzberg over zijn tijd in kamp Bergen-Belsen. Wat hij schrijft over de oorlog beneemt me elke keer opnieuw de adem, ongeveer op dezelfde manier waarop Primo Levi’s oorlogsdocumenten dit doen. Zelf ongeschonden het leven doorkomend, voel ik me niet in de positie iets toe te voegen aan Herzbergs werk, dat voor zichzelf spreekt. Wat ik kan doen is het onder de aandacht brengen bij mensen die het nog niet kennen.  

 

Zo is er een tv-interview met Abel J. Herzberg van april 1985. In het archief van het Literatuurmuseum stuit ik op een dossier rondom het programma. Interviewer is Wim Kayzer – die dan al dat kenmerkende ooglapje draagt. De gelegenheid is de veertigjarige herdenking van de Tweede Wereldoorlog. De betreffende uitzending, Het onderhoud, is op aanvraag beschikbaar bij Beeld en Geluid. De link die ik ontving zou na een week vervallen. Ik stelde het kijken uit en neusde in het dossier dat ik had gekregen, met daarin het transcript van de uitzending – dat ik terzijde schoof, geen spoilers, graag – en vijf brieven van Kayzer aan Herzberg en diens vrouw Thea.  


Bekijk het transcript van de uitzending van Het onderhoud met Abel Herzberg van 14 april 1985

 

 

De eerste brief dateert van november 1982, drie jaar voor de uitzending. Kayzer schrijft de dan 88-jarige Herzberg over een recent radiogesprek dat de mannen hebben gehad. ‘Op de uitzending is een welhaast wonderbaarlijke stroom reakties losgekomen. (…) Een bijzonder aangenaam gegeven daarbij was, dat de aard van de reakties vrijwel eenvormig positief was. Scheldkanonnades en antisemitische uitlatingen die wij, indien wij Israël of het zionisme, of zelfs de holocaust behandelen vaak krijgen zijn geheel uitgebleven.’  

 

Mogelijk vormen die positieve reacties aanleiding om het gesprek voort te zetten op tv. De volgende brief is gedateerd op 9 april 1985, direct na de opname, een woord van dank van Kayzer. Gevolgd door een brief op 18 april 1985, na de uitzending, waarin Kayzer schrijft: ‘er is en wordt op de uitzending zeer druk gereageerd. (…) Nog dagelijks komen telefonisch vele blijken van meesttijds zeer grote waardering binnen voor datgene dat U in het programma te berde bracht. Negatieve reakties zijn tot nu toe nog niet binnengekomen, wat een unicum mag heten. (…) Bij de VPRO is ook een aantal brieven binnengekomen, waarvan de bedoeling was dat die aan U zouden worden doorverzonden. Helaas zijn die brieven (door een misverstand) opengemaakt.’ 

 

De uitzending raakt, net als de radioshow, veel mensen. Ik aarzel nog steeds om de link te openen. Onder de link schuilt een verhaal van onbevattelijk leed en weerzinwekkend kwaad. Ik stel het tot het laatste moment uit. De aflevering opent met een shot van een lange gang, bijna drie minuten. Ondertussen leest Wim Kayzer buiten beeld een introductie voor, met citaten uit het werk van Herzberg. Mokerslagen, stuk voor stuk.  

 

14 september 1944. Spookachtig is het leven geworden. Het vuur brandt, maar het is koud. En het licht werpt geen schaduw. Het is alsof wij van glas zijn. Even doorzichtig, even broos. 

 

13 januari 1945. Wij leven onder de luizen. Sinds maanden heb ik geen schoon ondergoed aan kunnen trekken, geen bad gehad. Verwarming is hier natuurlijk ook niet. Wij lijden vreselijke kou in de barakken, waar het tocht en de deur nooit gesloten wordt. Doden, doden, doden. 

 

Wim Kayzer aan Abel Herzberg op 24 november 1982 en 9 en 18 april 1985. Collectie: Literatuurmuseum

 

 

Tijdens de opname is Herzberg 91 jaar oud. Broos als glas. De twee heren zitten aan een tafel in een zwarte kamer, met een felle lamp vlak boven hun hoofden. Herzberg komt al snel close-up in beeld, gebogen zit hij, het hoofd dicht op de schouders. Rondom hem het zwart. Wenkbrauwen zo lang dat ze krullend voor de oude ogen hangen, zijn schedel schijnt tussen het vlassige haar door. Herzberg zoekt tijdens het praten de juiste woorden, Kayzer geeft hem de tijd.  

 

Het gesprek begint met de treinrit. De dodentreinen door Duitsland. Het laatste citaat dat Kayzer voorleest voordat zijn gast het woord neemt: ‘14 april 1945. Onderweg na de evacuatie door de SS van de kampbevolking vanuit Bergen-Belsen per trein. Wat wil men toch eigenlijk van ons? Waar moeten we heen? Er is een duivel bij god gekomen en heeft gezegd: “Bergen-Belsen is een prachtige zaak, maar nog mooier is het als het op wieletjes staat en rijdt.” De rijdende ellende. De nachten zijn niet om door heen te komen. Rijdende vlektyfus, zes doden vandaag.’  

 

Dan begint Herzberg te vertellen, over de trein, over de vlektyfus. ‘Een verschrikkelijke ziekte. Er zijn in die trein een heleboel mensen gestorven. Die werden dan bij de kant van de weg begraven. Ik heb ook vlektyfus gehad, vreselijke vlektyfus gehad. Het is een vreselijke ziekte. Dan droom je dat je dood bent. Het is een soort hersenziekte.’ Zijn dagboek, later gepubliceerd onder de naam Tweestromenland, neemt hij mee. Koolraap gooit hij weg. Herzberg: ‘Die was te zwaar, zie je? De koolraap was te zwaar. Wij waren uitgeput, wij konden dat niet dragen. (…) en toen heb ik de koolraap weggegooid om het dagboek te kunnen dragen.’  

 

 

‘Je begrijpt het niet als je er niet bent geweest. En als je er wel geweest bent, begrijp je het ook niet. Je begrijpt het niet. Het is niet te verdragen en dat wordt hoe langer hoe erger’ 

 

 

Abel J. Herzberg. Foto: Eddy de Jongh, collectie Literatuurmuseum

 

Soms zoomt de camera in op Herzberg, dan op Kayzer, die zijn gast laat práten. Het is slow-tv. Die verwilderde oude man die zoveel heeft meegemaakt, die zoveel te zeggen heeft wat gehoord moet worden. Kayzer merkt op: ‘(…) In het dagboek zegt u eigenlijk, u zegt het ook later op 8 januari 1945 in Bergen-Belsen: “Het is zo luguber, dat men zich het niet meer voorstellen kan.” U neemt het dagboek mee om mensen te laten weten wat er gebeurd is, tegelijkertijd beseft u al in het kamp, dat anderen die het niet hebben meegemaakt, het eigenlijk nooit kunnen beseffen.’ Herzberg antwoordt: ‘Ja, nou we praten er nu op dit moment over! Dan ziet u hoe belangrijk het was dat te beschrijven. Begrijpt u wel? Uit het feit dat u me die vragen stelt, blijkt hoe belangrijk het was om in zo’n kamp zoiets te doen. (…) Ik moet u eerlijk zeggen, ikzelf kan het niet beseffen. Je begrijpt het niet als je er niet bent geweest. En als je er wel geweest bent, begrijp je het ook niet. Je begrijpt het niet. Het is niet te verdragen en dat wordt hoe langer hoe erger.’  

 

Het gehele gesprek onthult zoveel verdiepende inzichten die Herzberg heeft verworven. Ademloos kijken. Citeren heeft geen zin, omdat werkelijk alles ertoe doet. Kayzer draagt af en toe voor uit Herzbergs werk. Zoals deze zin uit Tweestromenland: ‘Ik weet niet of ooit een hand in staat zal zijn de ellende te beschrijven van vierduizend stervende Joden in dit kamp in kerstmis 1944. Als een hand daartoe in staat zal zijn, geen oog zal in staat zijn het te lezen, geen hart zal er tegen bestand zijn, geen wil zal ertoe in staat zijn.’  

 

In zijn brief van 18 april 1985 schrijft Kayzer: ‘De afdeling waar de tekst van Het Onderhoud wordt uitgegeven verwacht honderden (“vele honderden”) aanvragen voor de tekst.’ Hier gaat het over het transcript van het gesprek.

 

Kayzer bericht Herzberg op 22 april 1985 andermaal. Op verzoek van Herzberg heft hij aan met ‘Goede Abel’ in plaats van met het formele ‘beste meneer Herzberg’. ‘Er wordt nog steeds, en – aanhoudend – gereageerd, meesttijds telefonisch. De teneur van de reakties is nagenoeg identiek: steeds weer komt eenzelfde cri de coeur terug, namelijk dat jouw bijdrage (…) de meeste andere herdenkingsbijdragen op radio, televisie of in de dag- en weekbladen in de schaduw stelt, en – deze zin komt bij voortduring terug – “overbodig maakt”. Het aantal tekstaanvragen is reeds opgelopen tot 1200.’

 

Wim Kayzer aan Abel Herzberg, 22 april 1985 en 4 juli 1985. Collectie: Literatuurmuseum

 

 

Als ik Kayzers bescheiden presentatie zie in Het onderhoud, begin ik te vermoeden dat hij zoveel aandacht besteedt aan de aard van de reacties omdat het belangrijk is voor Herzberg om te zien wat zijn woorden losmaken. Kayzer noemt in de laatste brief het boek ‘Post scriptum’, een project waarover Herzberg hem in vertrouwen heeft genomen. Hij schrijft: ‘Waar je meende dat in een post scriptum veelal de meest saillante mededelingen worden gedaan, heb je mijns inziens gelijk, al besef ik tegelijk dat “meest saillante” tegelijk het meest onbehagelijke en frustrerende is. En dat het schrijven erover eerder een martelende aangelegenheid zal zijn dan dat je ook maar enigszins verlost zou raken van al die onbehagelijke en frustrerende gevoelens en ervaringen zodra je erover begint te schrijven.’

 

‘Post Scriptum’ verschijnt overigens nooit. Wim Kayzer schrijft me, gevraagd naar zijn relatie met Abel J. Herzberg, dat hij voor zover hij zich herinnert twee keer op bezoek is gegaan bij de familie. ‘Zeer aangename middagen. Waarin van alles de revue passeerde.’ 

 

Herzberg oogt vermoeid, als hij Het onderhoud besluit: ‘Het is verrot, bedorven. Ik kan er niks aan doen.’ En dan zoomt de camera uit, valt het geluid weg en praten de mannen nog enige tijd terwijl de aftiteling in beeld komt.