Als mij wordt gevraagd wanneer ik met schrijven ben begonnen, dan zeg ik dat dit was op mijn achttiende. Stukjes in de stijl van Youp van ’t Hek. Ik schreef er twee en mailde ze naar de cabaretier. Hij mailde binnen een uur terug.
goed, doorgaan
y
E-mail bestond toen kennelijk al – nu ik eraan terugdenk, verbaast me dat. Ik herinner me dat ik een half uur naar die mail op het scherm keek, naar die magische woorden en die ‘y’ onderaan. Ik schreef nog wat stukjes in de stijl die ik jatte van Van ’t Hek, maar al snel stapte ik over op korte verhalen. Zo begon het, vertel ik wanneer mensen naar mijn eerste stappen op het schrijverspad vragen.
Ik lieg niet bewust, maar ik lieg wel. Daar ben ik onlangs achter gekomen, toen ik in het ouderlijk huis op nadrukkelijke uitnodiging van mijn moeder de dozen papieren op zolder doorspitte; op zoek naar wat weg kon en wat mocht blijven. Tekeningen van de kleuterschool, rapporten, een voetbalkampverslag, een liefdesbrief (geschreven, nooit verstuurd). En een brief met als datum 8 juni 1999. Zestien was ik toen. Boven de brief staat groot het logo van uitgeverij Lemniscaat.
Beste Roman Helinski,
We hebben de toegezonden pagina’s gelezen, en het is best interessant. We denken wel dat je nog flink wat tijd erin moet stoppen en meer pagina’s moet schrijven dan deze tien. Vooral doorgaan! Voor nu is het nog onvoldoende om samen te werken. Wie weet in de toekomst! Veel succes met je manuscript.
Vaag herinner ik me een mapje met papieren dat ik onder in mijn bureaula bewaarde. Soms schreef ik er een velletje bij op de oranje typemachine van mijn moeder, met de hand nummerde ik de pagina’s. Het was een verhaal, ik weet niet meer precies waarover. Een man die in een file stond, een ramp die naderde, onweer. De titel ben ik vergeten. Ik keer de doos ondersteboven, maar vind mijn eerste manuscript niet. Waarschijnlijk heeft mijn moeder me geholpen het verhaal op te sturen aan de uitgeverij, op z’n minst heeft ze me de postzegels gegeven voor op de envelop. Ik vraag haar ernaar, maar ze heeft geen idee meer, het is zo lang geleden. ‘Die typemachine staat nog in de kast op zolder,’ zegt ze.
Ik graaf in mijn geheugen. Waarom begon ik uit het niets met het schrijven van een boek op mijn zestiende? Terwijl ik nooit schreef, en weinig las. Plots weet ik waarom: Evert Hartman. Het is geen toeval dat ik mijn manuscript stuurde aan Lemniscaat, zijn uitgeverij destijds. Een dame in de bibliotheek raadde Evert Hartman aan. Ik nam een stapel van zijn boeken mee op vakantie naar Bretagne en las ze op een opblaasmatras in de zon, in de tent, op een waterkrokodil in het zwembad, als de oude man die ik al een beetje was als kind. Oorlog zonder vrienden, Vechten voor overmorgen, Gegijzeld, Het onzichtbare licht. Zinderende jeugdromans. De meeste indruk maakte Het bedreigde land. Ik las het boek minstens drie keer – als kind is dat oneindig vaak. Van de schrijver Hartman had ik als jongetje geen beeld, die deed er ook niet toe. Zijn boeken deden ertoe.