Mance Post kon zich goed verplaatsen in het niet-logische denken van een kind

In Ik woonde in een leunstoel tekende illustrator Mance Post herinneringen aan haar vroege jeugd, toen ze leed aan chronische bronchitis. Het is het verhaal van iemand die door een klein en begrensd leven leerde om heel gedetailleerd en fantasierijk te kijken, schrijft Bregje Hofstede.

 

Een blik op het leven van Mance Post laat zien wat het betekent om illustrator te zijn

Lees ook

Jaren geleden wandelde ik door Amsterdam met de Britse schrijver Aidan Chambers. We liepen op de Prinsengracht, en daar hield hij me staande bij een gevel die bijna schuilging onder het klimmende groen, de bloempotten en de rozen. Een raam iets onder straatniveau stond open, daarachter liep een trappetje verder naar beneden, naar het souterrain. ‘Hier woont Mance Post,’ zei hij. ‘Ken je haar illustraties?’ 

 

En of. Ik denk dat je met moeite een Nederlander van mijn generatie zult vinden die haar werk nog nooit heeft gezien. Zeker als het gaat om de fijne, krasserige tekeningen die ze maakte van dat eigenwijze personage van Guus Kuijer, Madelief, met haar bolle buik die onder een trui uit piepte en haar warrige piekhaar. Of om de kloeke linosnedes van dierenfiguren waarmee ze later de dierenverhalen van Toon Tellegen opluisterde. 

 

 

Ze was die dag thuis en kwam even een praatje maken: een kleine, witte, gerimpelde vrouw met heel wakkere en een beetje intimiderende ogen – maar op dat punt van de herinnering kan het zijn dat mijn fantasie het overneemt. Het kind in mij is zo gretig die trap afgelopen om rond te kijken in het nestachtige huis daar beneden, met de kleine tekentafel die links van de ingang tegen de muur stond en waarop nieuwe schetsen voor dierenprenten lagen, dat ik oprecht niet zeker ben of het echt zo is gebeurd. 

 

 

Mance Post in haar werkkamer aan de Prinsengracht in Amsterdam. Foto: Chantal Wouters

 

 

Mance Post zou waarschijnlijk wel begrip hebben gehad voor dat samenvloeien van herinnering en fantasie. Ze kon zich goed verplaatsen in het niet-logische denken van een kind. In een interview zei ze dat ze niet geloofde in een absolute leeftijd, ‘maar je zit wel als zo’n Russisch poppetje in elkaar. Dat kind van vijf is mijn binnenste poppetje en met bepaalde periodes heb je meer affiniteit dan met andere.’ 

 

Dat binnenste poppetje staat vooraan in Ik woonde in een leunstoel, dat ik een van haar bijzonderste boeken vind. Post maakte eerst de illustraties, en vertelde er vervolgens over tegen Guus Kuijer, die er daarna pas de tekst bij schreef. 

 

 

Omslagillustratie voor Ik woonde in een leunstoel

 

 

Ze tekende herinneringen aan haar jeugd in de vroege jaren dertig, toen ze een kleuter was van pakweg vijf. Ze had chronische bronchitis en haar familie verwachtte dat ze niet lang zou leven; en vanwege die delicate gezondheid was haar leven heel beschut en balde het zich samen in een leunstoel op een Amsterdamse bovenwoning. Ze toont ons wat ze daar zag en wat ze erbij verzon, zonder duidelijk onderscheid: de boomtoppen die boven het tegenoverliggende dak uitsteken en ook het groene, weidse, met vogels gevulde park dat ze zich daarbij voorstelde en waar ze heen zweefde als ze heel benauwd werd. 

Ik woonde in een leunstoel is een krachtige evocatie van de manier waarop een kind kijkt. Veel scènes gaan vergezeld van details die zich van de setting losmaken en die het plaatje bijna overheersen: de figuren in het Chinese behang van de kamer waar de kleine Mance soms moest wachten, maken zich los van de muur en zijn groter dan zijzelf. Bij een uitstapje naar zee spelen de schelpen, met hun ribbels en vormen en kleuren, een hoofdrol, en tijdens een picknick zijn het een kleurrijke vlinder en een gele lis die de grootste indruk hebben gemaakt en die dus ook het grootst zijn gebleven. Van een voorbijtrekkende lijkkoets in de stad houdt Post het beeld vast van de paardenvijgen die op straat achterblijven, en waar de mussen een feestmaal van maken.  

 

 

 

Ja, denk ik als ik dat zie, zo kijkt een kind: sommige dingen worden heel klein, andere juist heel groot. Zoals in de tekening waarop er, vlak voor kerst, vogels worden geplukt in een geopend venster, zodat heel Amsterdam schuilgaat achter een duistere wervelstorm van dons. 

 

Behalve de verbeelding van een kindergeest is Ik woonde in een leunstoel ook het verhaal van iemand die van haar beperking haar kracht heeft gemaakt. Iemand die door een heel klein en begrensd leven leerde om enorm goed, gedetailleerd en fantasierijk te kijken. Het is het soort blik dat anno youtube waarschijnlijk bijna niemand nog heeft, en waardoor zelfs de kleinste wereld eindeloze avonturen blootgeeft. 

 

 

 

 

Die vaardigheid om een nieuw elan te slepen uit een tegenslag, behield Post. Toen haar zicht op latere leeftijd achteruitging, en ze de fijne potloodlijnen waarmee ze graag werkte niet meer goed kon zien, stapte ze over op andere technieken. Linoleumsneden, ferme penseellijnen en later knipsels van gekleurd papier waarmee ze haar loopbaan als illustrator ooit ook was begonnen. Deze nieuwe richting in haar werk, met de heldere lijnen, werd naast Madelief de tweede poot waarop haar roem de toekomst in stapte. Toen ook het linoleumdrukken haar te zwaar werd, schreef haar redacteur Jacques Dohmen in 2007 voor het Literatuurmuseum, ging ze ‘niet bij de pakken neerzitten: “Misschien ga ik wel heel grote tekeningen maken. Ik verzin wel wat.” Het bijzondere is dat beperkingen bij haar lijken te leiden tot een grotere durf, alsof ze zich bevrijdt van de techniek.’ Wanhoop maakte haar ijverig, ouderdom maakte haar roekeloos, schrijft Dohmen. 

 

In een van de laatste tekeningen van Ik woonde in een leunstoel ligt de kleine Mance in bed onder een bloemrijk behang. De klimmende winde neemt het papier over, de kleine scène raakt erdoor overwoekerd. ‘Zal ik me klein toveren in het plantenbehang?’ staat erbij. 

 

Ik fiets nooit over de Prinsengracht zonder aan haar te denken, klein getoverd in het plantenbehang van die gevel. In mijn hoofd is ze ijverig en roekeloos.