We zien Louis Couperus nu als een van onze grootste schrijvers: in zijn geboortestad, Den Haag, is een Couperusmuseum; 2023, het honderdste sterfjaar van de schrijver, is het Couperus-jaar; en de schrijver krijgt deze zomer een gedenksteen in de Amsterdamse Nieuwe Kerk, na Multatuli, Hella Haasse en W.F. Hermans.
Maar: het had ook heel anders kunnen uitpakken. Couperus begon als dichter. En zijn tweede bundel, Orchideeën uit 1886, werd door Willem Kloos genadeloos de grond ingeschreven. De recensent wenste in De Nieuwe Gids ‘den heer C. gaarne het beste toe’, maar vond ‘zijne poëzie om helsch te worden […] eene kwelling van lichaam en ziel.’ Alsof dat nog niet genoeg was, schakelde Kloos later nog over op een andere taal en noemde het werk ‘absoluut literaire “trash”’.
Bepaalde patronen in de literatuurkritiek veranderen niet. Kloos, zelf ook dichter, positioneerde zich met deze recensie in het literaire veld. En hoe interessant deze positionering ook is, een kraakrecensie treft mensen van vlees en bloed die dat moeten verwerken.