Tussen de serieuze Vijftigers was Remco Campert de vrolijkste

Hij was de laatste Vijftiger: op 4 juli 2022 overleed Remco Campert, een schrijver van statuur voor wie de kranten voorpagina’s vrij maakten. Zijn hele leven stond hij midden in de literaire wereld – zelfs al had die wereld aan het eind van zijn leven een geheel ander karakter dan toen Campert net begon. Een terugblik op de jaren vijftig en zestig. 

 

Als twintiger was Campert al zijn lichtvoetige zelf

Lees ook

Toen Remco Campert in 2018 liet weten dat hij gestopt was met schrijven, werd dat bericht ontvangen met een combinatie van bezorgdheid en melancholie. Bezorgdheid, omdat schrijven voor de ware schrijver noodzaak en levensvoorwaarde is. Wanneer dat wegvalt, heeft het leven dan nog zin? Een jaar daarvoor had Campert, bij de onthulling van een gedicht op de gevel van zijn uitgeverij, immers nog gezegd dat dichten hem ‘levend houdt’. 

 

En ook melancholie, omdat de mededeling het einde markeert van een schrijverschap dat de eeuwige jeugd leek te hebben. In de artikelen die over Campert verschenen in de dagen na zijn overlijden, wordt terecht de nadruk gelegd op zijn vitaliteit en het speelse karakter van zijn werk. Tussen de veelal nogal serieuze Vijftigers – want dat was de stroming waarbij Campert zijn eerste aansluiting vond – was hij de vrolijkste, misschien samen met Jan Hanlo, die ook altijd aandacht voor het onooglijke had (maar die geen échte Vijftiger was). Er is één brief van Campert aan Hanlo bewaard gebleven, die hij stuurde nadat hij Hanlo’s bundel met prozastukken had ontvangen (In een gewoon rijtuig, 1966). Hij reageert met een sympathieke, inlevende brief waarin hij Hanlo’s oog voor detail niet alleen deelt, maar zich ook helemaal in diens manier van denken inleeft. 

 

 

Remco Campert dankt Jan Hanlo voor het toesturen van In een gewoon rijtuig. Collectie: Literatuurmuseum

 

 

Wat hem vooral opvalt is dat het ‘een van de weinige boeken [is] waaruit duidelijk blijkt wat een plezier schrijven eigenlijk is; de ie van verdriet komt in plezier terug, iets minder gedempt weliswaar. Of vergis ik me?’ Campert karakteriseert hier – waarschijnlijk onbedoeld – treffend de manier waarop hijzelf is omgegaan met verdriet. Niet door het te negeren, niet door de trauma’s te expliciteren, maar door het verdriet iets te dempen, zodat het in de vorm van plezier kan optreden in zijn poëzie.  

 

Een levendige correspondentie is niet tot stand gekomen: in Jan Hanlo’s brievenboeken wordt Campert slechts terzijde genoemd, maar wel altijd met sympathie – maar een brief schreef Hanlo hem niet. 

 

 

V.l.n.r.: Remco Campert, Hugo Claus, Simon Vinkenoog en Bert Schierbeek, staand: Jan Elburg en Gerrit Kouwenaar, 1953. Collectie: Literatuurmuseum

 

 

Met Simon Vinkenoog kwam wel een correspondentie op gang. Ze waren geestverwanten en leeftijdgenoten, en dat merk je – ook wanneer ze het niet eens zijn. Hun brieven zijn minder speels, al worden ze soms opgeluisterd door grappige citaten, knipsels of tekeningen. Er wordt flink gesteggeld over literaire opvattingen, want hemelbestormer Vinkenoog en de mild-ironische Campert staan meer dan eens tegenover elkaar. Vermoedelijk nam Vinkenoog dat vaak persoonlijk op, want wanneer Campert een ingezonden brief naar Het Parool stuurt, waarschuwt Campert zijn collega vast. 

 

 

Ik heb zojuist naar aanleiding van je stuk in Het Parool een kwade brief naar diezelfde krant geschreven. Ik zeg je dit maar even, een gewaarschuwd mens telt voor twee en zo. En je bent altijd zo snel geneigd om dit soort dingen als een dolkstoot in de rug te beschouwen. Je moet proberen deze dingen uit elkaar te houden 1e: ik stel prijs op je vriendschap. 2e: ik stel geen prijs op je litteraire theorieën, die de experimentele poëzie meer kwaad doen dan duizenden Bertus Aafjes!

 

 

Remco Campert waarschuwde Simon Vinkenoog voor een artikel dat 22 december 1953 in Het Parool verscheen. Collectie: Literatuurmuseum

 

 

De frequentie waarmee de twee brieven uitwisselden, nam na deze kleine polemiek overigens wel wat af, maar Campert blijft de brieven aan Vinkenoog optuigen met tekeningen en collages. 

 

 

Remco Campert deed zijn best op de brieven aan Simon Vinkenoog. Collectie: Literatuurmuseum

 

 

De manier waarop Campert serieuze thematiek in zijn gedichten verwerkte, laat zich mooi illustreren aan de hand van enkele gedichten die in Barbarber zouden verschijnen, een tijdschrift van de generatie na de Vijftigers. Zo is er dit gedicht over ouderdom, dat hij schreef in 1961 en dat in 1965 verscheen in de bundel Hoera hoera

 

 

Oh dat zal een droevige dag zijn 

de 1ste dag van het jaar 2000 

70 ben ik dan een oude man 

voor wie de 21ste eeuw te laat komt 

 

ja met mijn kindskinderen aan mijn knie 

zal ik die dag 

1 treurige oude man zijn. 

 

 

Sombere vooruitblik op 2000. Collectie: Literatuurmuseum

 

 

Je kunt moeilijk volhouden dat deze voorspelling is uitgekomen, want in 2000 was Campert allerminst een treurige oude man. Hij was productief, werkte samen met gitarist Corrie van Binsbergen (met als resultaat Als in een droom), er verscheen een toegankelijke bloemlezing van zijn poëzie: Kus zoekt mond, en hij amuseerde zich in die tijd om de dag op de voorpagina van de Volkskrant, afgewisseld door Jan Mulder. 

 

Maar dat was blijkbaar in 1965 nog moeilijk voor te stellen. De jonge man zag ertegenop om 70 te worden en dat blijkt ook in dit gedichtje (net als dat over de ‘droevige dag’ afkomstig uit een reeks ‘Gemompel’ die in Barbarber was verschenen) is 70 een mijlpaal waar je misschien verre van moest blijven: 

 

 

Als Paul van Ostaijen  

niet zo jong gestorven was  

en nu nog leefde  

dan was hij 69 geweest  

 

Daar moet je toch eigenlijk  

óók niet aan denken 

 

Toen Campert zelf die gevreesde leeftijd had bereikt, was sterfelijkheid als bron van zorg in de gedichten niet terug te vinden. Maar op het einde van Camperts leven keerde de ouderdomsthematiek terug, of eigenlijk ging het in de gedichten uit de laatste jaren vooral over de dood. Het leek wel alsof hij het hele proces van verval had overgeslagen. In zijn poëzie gaat hij van jeugdige overmoed naar aanvaarding van de dood. Zolang Remco Campert schreef was hij jong, en toen dat ophield, was de dichter onontkoombaar onderweg naar de dood. Andersom was er één plek waar de dood een plaats kon krijgen: in een van zijn laatste gedichten. 

 

 

Dood 

 

Ik denk aan de dood mijn dood 

ik denk derhalve aan niets 

de dood is het niets 

aan niets kun je niet denken 

aan sterven kun je denken 

maar te pijnlijk te ontwricht 

de dood is het uiteindelijke 

allesomvattende gedicht 

 

Typoscript van een van de latere gedichten van Remco Campert, uit de bundel Open ogen (2018). Collectie: Literatuurmuseum

 

 

Remco Campert in een café tijdens een Podium-avond, jaren 50. Collectie: Literatuurmuseum