‘Deze kleine zachte wereld moet ik weer waardig worden’ – Het bevuilde woord van Jo Boer
‘Mijn eerste kontakt met de Nederlandse Letterkunde’, dat is de titel van de tekst die Jo Boer op een paar, met een groen draadje samengebonden, vellen ringbandpapier schrijft. Het is de kladversie van een stuk dat in december 1987 is gepubliceerd als ‘Leren lezen en schrijven. Herinneringen’ in Juffrouw Ida, het tijdschrift voor de vrienden van het toenmalige Letterkundig Museum. Hierin beschrijft ze hoe ze op onorthodoxe wijze heeft leren lezen en hoe ze op haar pad naar een schilderbestaan toch de wereld van schrijvers en de literatuur wordt in getrokken.
Boeken zijn niet te vinden in het huis waar Jo Boer (1907-1993) als kind met haar moeder en grootouders woont, schrijft ze. Haar opa had een aversie ‘tegen alles wat schrijver was’. ‘“In het gunstigste geval,” zei hij tegen oma, “zijn het luiaards en nietsnutten en de moeite van het lezen niet waard. Wat de rest betreft zijn het socialisten en kommunisten en dus de vernielers van onze fatsoenlijke maatschappij, die gebaseerd is op hard werken en geld verdienen.”’ Het enige drukwerk dat is toegestaan, is het Financieel Dagblad. Daaruit leert Boer dan ook als vijfjarige lezen.
Haar opa bestudeert elke avond hardop de aandelenkoersen: Semarang Juana en Semarang-Cheribon (beide stoomtrammaatschappijen), Rio Tinto (mijnbouw), Anakondakoper (kopermijn) en dan volgen de cijfers. Maar voor de kleine Jo zijn het bezweringen, gericht op het uitdrijven van die door haar opa zo vaak verketterde ‘boze geesten’ Herman Gorter en Adama van Scheltema. Ze leert de bezweringen uit haar hoofd, declameert ze en opa is trots op haar. ‘Dat,’ schrijft ze, ‘was mijn eerste kontakt met de Nederlandse Letterkunde.’