Het werk van Joke van Leeuwen is een fraai voorbeeld van het in de recente vakliteratuur zo vaak genoemde grensverkeer. In haar boeken maar ook daarbuiten, in interviews, in discussies in kranten of op symposia, rekent ze af met de grenzen tussen jeugdliteratuur en volwassenenliteratuur en vooral ook met het gebrek aan waardering voor de jeugdliteratuur bij veel volwassenen die het gevolg is van hokjesgeest. Kinderen zijn niet minder dan volwassenen en kinderboeken zijn niet minder literatuur dan boeken voor volwassenen. ‘In essentie’, zo heeft ze zelf opgemerkt, ‘is er geen verschil of je voor volwassenen of voor kinderen schrijft, noch in hoe een boek groeit noch in hoe je schrijft. Maar ik schrijf wel vanuit het perspectief van een mens dat nog niet zo lang leeft, van iemand die dingen voor het eerst meemaakt, voor het eerst ziet.’
Steeds opnieuw toont Joke van Leeuwen haar waardering voor de kijk van kinderen op de werkelijkheid en verzet zij zich tegen een overwaardering van de volwassenheid. Bobbel wil rijk worden, maar als ze daarvoor in van het keurslijf van tante Zus en oom Fok moet, dan hoeft het voor haar niet meer. Dan blijft ze liever haar eigen leven leiden en dromen over rijk worden om een wereldreis te kunnen maken. Als die wens in vervulling zal gaan, weet ze niet ‘wanneer ze ooit terug zal komen. Want de wereld is een bol en een bol heeft geen begin en geen eind. Hoe kan ze weten wanneer het eind gekomen is?’
Met haar voorkeur voor een zekere onaangepastheid die met deze visie op kind en maatschappij lijkt samen te hangen, bevindt zij zich – het is al vaker opgemerkt – in het voortreffelijke gezelschap van Theo Thijssen, de naamgever van de prijs die ze vandaag krijgt uitgereikt, Annie M.G. Schmidt en Guus Kuijer. In dat gezelschap neemt zij overigens een onmiskenbaar eigen positie in. Anders dan bij haar voorgangers wordt bij Joke van Leeuwen haar visie op de werkelijkheid niet alleen verwoord maar ook verbeeld. Het beeld is bij haar even belangrijk als het woord. Ze denkt tegelijkertijd in tekst en tekeningen. Haar illustraties ‘verlichten, verluchten en geven glans aan de tekst’. Ze vertellen hun eigen verhaal en geven de tekst vaak een extra dimensie door een schijnbaar achteloos gemaakte opmerking in beeld uit te werken, zoals wanneer Kukel nadenkt over hoe het moet zijn om net als de koningin ‘onzin’ te krijgen.
Door het samenspel van woord en beeld en de experimenteerlust hebben de boeken van Joke van Leeuwen altijd iets onverwachts, iets sprankelends. Ze verrassen de lezer steeds opnieuw. Met figuurlijk taalgebruik dat letterlijk zichtbaar wordt gemaakt in tekeningen of een niet-alledaagse interpretatie van een doodgewoon woord dagen ze je uit mee te denken en mee te zoeken naar verborgen betekenissen.
Het vermogen om op een associatieve manier tekst en illustraties te kunnen combineren manifesteert zich zoals gezegd in al haar boeken, ook in die voor beginnende lezers. En dat is een niet geringe verdienste.
Zo’n tien jaar geleden heeft een van de juryleden eens haar zorg uitgesproken over de geringe aandacht van volwassenen voor de boekjes voor beginnende lezers. De eerste leesboekjes, zo stelde zij vast, ‘lijken geproduceerd te worden in diepe duisternis. En dat is aan die boekjes te zien’. Leren lezen, zo lijkt de boodschap, is vooral vervelend.
Dat leren lezen ook een feest kan zijn, ontdekt de beginnende lezer met Sus en Jum (1983), Fien wil een flus (1985), Niet Wiet, wel Nel (1992) en de versjesbundel Ik ben ik (1995). In Fien wil een flus geeft Fien een feest voor haar vrienden omdat ze jarig is. Op de vraag wat ze als cadeau wil, antwoordt Fien; ‘Ik wil een flus.’ Trol, Lokje, Mor, Sar en Mug zijn in de war en associëren er lustig op los om met het goede cadeau aan te komen. Allemaal brengen zoiets mee naar het feest: een bus, een flus-kus, een fles en een mus die zich niet liet vangen. Als laatste mag Maatje:
Maatje geeft een rol.
Fien rolt de rol uit.
Ze ziet een veeg en een lijn
en een bol en een vlek.
Er staat wat bij.
Fien leest het.
(De beginnende lezer kan meelezen want de tekening en de tekst van Maatje staan afgebeeld.)
‘Dit is een flus’, leest ze.
‘Dus dit is een flus’, zegt Fien blij.
‘Ik wist wel dat het wat was.
Dank je wel, Maatje.
Dank je wel voor de flus.’
Met een minimum aan woorden en een perfect samengaan van tekst en tekening bereikt Joke van Leeuwen hier een maximaal effect, terwijl ze bovendien kinderen opvoert als scheppers van taal en betekenis. Inhoudelijk staat dit boekje – hetzelfde geldt voor haar andere boekjes voor beginnende lezers – vooral in het teken van de verwondering over jezelf en de wereld om je heen. Ze laten zien dat kinderen intensief kijken en nadenken over wat ze zien.
De titel van de versjesbundel, Ik ben ik, is tevens een mooie typering voor de hoofdpersonen van Joke van Leeuwen. Soms verlegen, soms onhandig, maar altijd nieuwsgierig en avontuurlijk gaan de hoofdpersonen met bijzondere namen als Magnus, Deesje, Bobbel (die eigenlijk Beau-Belle heet) en Kukel (die bij geboorte de naam Josofus kreeg) hun eigen weg, letterlijk en figuurlijk. Ze maken vaak een reis, weg van de bekende omgeving. Tijdens die reis worden ze meestal ouder en wijzer en krijgen ze een beetje meer greep op het leven. Ze zijn wie ze zijn, wat anderen er ook van vinden. Ze hebben, ondanks hun verlegenheid en onhandigheid, een soort zelfbewustzijn die overeenkomsten vertoont met die van hun bedenker die ooit beschreef hoe ze tijdens een optreden voor een deftige familie een gevoel van innerlijke vrijheid had: ‘Ik sta hier, ik doe dit, ik heb alles in de hand, kijk maar, hoor maar, vind maar wat je ervan vindt’.
Dat gevoel is er bij de hoofdpersonages van Joke van Leeuwen niet van het begin af aan. Ze groeien er naar toe. Haar boeken gaan altijd over opgroeien en opgroeien is lang niet altijd leuk. Haar boeken zijn dan ook nooit alleen maar grappig. De nare kanten van het leven worden echter vaak meer gesuggereerd dan beschreven. Dat neemt niet weg dat ze er wel degelijk zijn en dat de hoofdpersonages zo ook ervaren. Joke van Leeuwen is een schrijfster die zich betrokken toont bij de maatschappij en de scherpe kanten ervan in haar boeken niet uit de weg gaat. Opgroeien, leven gaat gepaard met verdriet en angst. Het meest duidelijk is die maatschappelijke betrokkenheid in Bezoekjaren (1998) dat vorig jaar de Woutertje Pieterse Prijs kreeg. Deze realistische roman is gebaseerd op de verhalen die haar zijn verteld door de Marokkaanse Malika Blain. Dat drama’s zoals beschreven in Bezoekjaren zich in Marokko hebben voorgedaan en zich nu op ander plaatsen nog voordoen is algemeen bekend. Schrijven daarover is een hachelijke zaak, omdat het engagement vaak al snel de overhand krijgt. Zo niet bij Joke van Leeuwen. Met haar gevoel voor taal is zij erin geslaagd Bezoekjaren te maken tot meer dan een boek met een boodschap. Hoewel Bezoekjaren qua karakter uit haar oeuvre springt, is het door de toon toch een echt Joke van Leeuwen-boek.
De jury heeft met het herlezen van het werk van Joke van Leeuwen een bijzonder aangename taak gehad en hoopt in de toekomst nog vele malen verrast te worden met nieuw werk.
In de jury zaten Bregje Boonstra, Lieke van Duin, Remco Ekkers, Helma van Lierop-Debrauwer (voorzitter) en Max Verbeek. Aad Meinderts was ambtelijk secretaris.