Juryrapport Theo Thijssen-prijs 1997
Het verhaal Vuurhoofd begint zo:
Beste snoek,
Ik ben een klein beetje boos op u, maar het mag geen naam hebben.
De karper.
Toen de snoek die brief las dacht hij: boos? de karper? op mij? Hij voelde dat zijn vinnen begonnen te trillen en schreef snel terug:
Beste karper,
Waarom bent u boos op mij?
Dat zou ik wel eens willen weten.
De snoek.
Zo, dacht hij. Ik ben benieuwd. Hij knarste even met zijn tanden en wachtte op antwoord. Dat antwoord kwam niet lang daarna:
Beste snoek,
Ben ik boos op u? Daar weet ik niets van.
De karper.
Toen de snoek die brief las werd hij pas echt woedend. Hij sloeg met zijn staart in de modder, zodat de hele rivier grijs en ondoorzichtig werd, en schreef terug:
Karper!
Dit briefje stuurde u mij! Dit!
Was u boos op mij of niet? He?
De snoek.
Hij had iets anders willen schrijven dan He?, maar hij wist niet goed wat.
Vuurhoofd is dan nog niet afgelopen, maar dit ‘He?’ is het hoogtepunt en het beslissende moment, precies in het midden van het verhaal. De karper is begonnen met de vijandelijkheden, maar doet geschrokken een stap terug als hij merkt dat zijn woorden doel treffen. Dat doet hij zo denigrerend dat de snoek nog veel bozer wordt. Vuurrood van woede zwiept hij de rivier leeg en de vissen op het droge ‘keken met grote ogen naar de dorre lucht om hen heen’. Tenslotte herneemt de rivier zijn loop en zwemmen de vissen, ook de snoek, weer rond alsof er niet een geweldige woede is geweest.
Dit brievenverhaal van Toon Tellegen is uitzonderlijk omdat zoveel kwaadheid en agressie zelden voorkomen in de verhalen die hij schrijft. De dieren in de aparte wereld die Tellegen heeft geschapen gaan over het algemeen aardig en hoffelijk met elkaar om. Hoewel ze weinig van elkaar begrijpen en hun contact meestal vol misverstanden verloopt, zijn ze vriendelijk tegen elkaar. Niet direct een spiegel van de mensenwereld, deze zachtaardige samenleving, hoe herkenbaar de gesprekken van de dieren en hun gevoelens en gedachten vaak ook zijn. Hun buitengewone manier van omgang zou een voorbeeld voor de mensen kunnen zijn, maar het bijzondere van Tellegen is dat zijn verhalen de lezers allesbehalve een moraal opdringen. Het zijn geen vrome praatjes, het zijn verhalen en door de manier waarop ze geschreven zijn, door de taal, compacte zinnetjes, uitdrukkingen en woorden die opnieuw inhoud krijgen, zijn het bij uitstek literaire verhalen.
Toon Tellegen heeft met zijn dierenverhalen een heel nieuw genre geschapen. Zijn dierenwereld is een niet-bestaande plek, de dieren kloppen niet (ze zijn allemaal even groot en van elk soort is er maar één) en er wordt op een onrealistische manier geleefd. De lezer krijgt niet het gevoel dat hij toegang heeft tot die geheimzinnige wereld en eraan kan deelnemen, hij kan er alleen naar kijken, zoals hij gefascineerd kijkt naar een tafereel in een speelgoedsneeuwbol waarmee hij ook op geen enkele manier contact kan krijgen. De lezer blijft altijd buitenstaander maar ziet bij de dieren dingen gebeuren die heel gewoon zijn, hij hoort gesprekken over gevoelens die hij herkent en over verlangens die hij ook koestert, hij ziet pogingen van deze wezens om hun eenzaamheid te doorbreken, vriendschappen aan te knopen, om feest te vieren met iedereen die zo aardig is om hun vriend te willen zijn.
Dat alles is heel bijzonder, maar de vraag blijft wat Tellegen toevoegt aan die oneindige hoeveelheid dierenverhalen die in de loop der eeuwen geschreven zijn. Dat is de taal. Wie zijn verhalen nauwkeurig leest ontdekt wonderen van taal, Tellegens woordkeus is zo precies en schijnbaar gewoon dat vaak pas bij herlezing blijkt hoe juist dat ene woordje, dat voegwoord, die uitroep (He? in het verhaal Vuurrood) beslissend is voor een plotselinge wending. Hoe origineel hij ook een situatie kan beschrijven, nooit dringt de originaliteit zich op. In datzelfde verhaal van de snoek en de karper kijken de vissen naar de dorre lucht om hen heen. Natuurlijk, ‘dor’ is het enige juiste woord op deze plaats, maar het is Tellegen die dat woord heeft opgeschreven.
Tellegen mag het dierenverhaal dan niet hebben uitgevonden (al heeft hij er wel een heel bijzondere vorm aan gegeven), hij heeft de literaire brievencultuur wel verrijkt en uitgebreid met de zogenaamde ‘autobrief’, de brief die aan de brief gestuurd wordt, zoals de brief van de eekhoorn aan de brief met de duizelingwekkende constatering: ‘Het is heel raar jou te schrijven, want je wordt steeds groter terwijl ik schrijf. En als ik opnieuw begin ben je opeens weer heel klein. Dus hoe je precies bent weet ik nooit. Trouwens, wat is precies?’ Een interessante vraag waar wij als lezer ook wel antwoord op zouden willen krijgen, maar dat gebeurt bij Tellegen niet. Hij en zijn dieren werpen alleen de vragen op, over de antwoorden moeten de lezers zelf maar nadenken.
Absurd zijn Tellegens verhalen ook. Interessant is dat de wind fungeert als PTT: als de eekhoorn een brief op de buik van de olifant heeft geschreven (als experiment min of meer omdat de olifant alleen vallend ergens kan komen) wordt hij door de wind thuisbezorgd. Daarop meldt hij per brief dat hij goed naar huis is gewaaid en niet is gekreukt.
Een enkele keer komen er mensen voor in Tellegens verhalen, soms samen met dieren (zoals in het olifantenverhaal Teunis), soms uitsluitend. Dat gebeurt in Juffrouw Kachel en Mijn vader, waarin volwassenen realistisch beschreven worden, maar uitvergroot, gezien door de ogen van een heel klein en machteloos kind, zodat het realisme schijn lijkt. Bestaan er zulke gruwelijke schooljuffrouwen, bestaan er zulke almachtige vaders? ‘ja. Alles bestaat,’ zegt de mier in een van Tellegens dierenverhalen. Ze bestaan dus.
Kan een schrijver zich vereenzelvigen met zijn schepsels? Wij, leden van de jury, weten het niet maar we vermoeden dat Toon Tellegen soms net als de mier door zijn kamer heen en weer loopt en ‘aan het ondoorgrondelijke denkt dat hij zal schrijven. Gedachten stromen door zijn hoofd, met de vreemdste en schitterendste woorden en zinnen. Ach, ach, denkt hij, wat zit er toch veel in mijn hoofd!’ En het mooiste is nog dat bij Toon Tellegen die vreemde en schitterende en ondoorgrondelijke woorden en zinnen zo schijnbaar achteloos opkomen en neergeschreven worden. Het is daarom en om nog veel meer: om de bijzondere en bij uitstek talige humor bijvoorbeeld, en om de oneindige melancholie, om de nadruk op de onmisbaarheid van vriendschap en liefde in het leven, om de onuitputtelijke stroom van gedachten die door dieren en mensen heen trekt, en om de schitterende literaire vorm die Tellegen voor dit alles heeft gevonden, dat de jury unaniem heeft vastgesteld dat de Theo Thijssenprijs 1997 Toon Tellegen toekomt.
In de jury zaten Aukje Holtrop, Rudy Kousbroek, Els Pelgrom, Jacq Vogelaar en Gerard de Vriend. Aad Meinderts was ambtelijk secretaris.