‘Het is duidelijk dat in de dansschool van het leven niet alles rozegeur en maneschijn is,’ schreef Remco Ekkers over Een dansschool (1992) in de Poëziekrant. ‘Er is aantrekking en afstoting, jaloezie, angst, grootspraak, wanhoop en vooral verwarring. Mannen en vrouwen weten niet goed hoe ze met elkaar om moeten gaan: ze “zijn vreemdelingen, misschien wel vijanden”. Ze proberen van alles, maar er gaat meestal iets fout en dat heeft schrikbarende gevolgen. De geslachten dagen elkaar uit om tot over de grens te gaan, nemen elkaar gevangen, zijn dodelijk voor elkaar.
Als de dansschool een metafoor is voor het leven, denk je in de eerste plaats aan de strijd tussen de geslachten. Maar ook de strijd van beide geslachten met de dood of de zin van het leven vindt zijn beeld in de metafoor. Dansen is een uiting van erotisch verlangen, maar in oude culturen is de dans ook verbonden met magische en religieuze voorstellingen, een bezweringsritueel bij ziekte, droogte en onvruchtbaarheid. In de dans zocht de mens contact met de goden.’
Ekkers verbindt zo de gedichten met de dierenverhalen van Tellegen: ‘Die behoren wezenlijk tot zijn oeuvre, want ze zijn evenzeer geschreven vanuit een persoonlijke mythologie die fascineert en ons voor raadsels stelt. Er gebeuren even wonderlijke dingen in de “eekhoornverhalen” als in de gedichten voor volwassenen. Maar in de gedichten ligt het perspectief bij de volwassen dichter.’