Stel je die fijne rommelzolder van je favoriete tante of buurtgenoot voor. Je weet wel: die ene creatieve, lieve vrouw van wie je ’s avonds in bed als kind soms fantaseerde dat ze jouw moeder was (en ’s nachts als je wakker werd van de regen die tegen de ruit sloeg, dat jij háár was). Combineer die rommelzolder met de kamer waar jouw lievelingskinderboeken worden geschreven, en je komt uit in een schatkamer.
Vol verwachting en bewondering zet ik zo mijn eerste voorzichtige stappen in het atelier van schrijver en illustrator Annet Schaap. Haar werkplek, waar zij bijna elke middag werkzaam is, ligt aan de rand van het centrum van Utrecht. Eromheen lopend is er weinig bijzonders aan het gebouw op te merken. Het is een groot pand met allerlei kantoortjes aan een druk straatje, tegenover een gevangenis, naast een parkeergarage. Een van de kantoortjes is van haar.
Annet Schaap is een van de Grande Dames van de jeugdliteratuur in al haar uitingsvormen
Maar binnen heeft het alles wat een schatkamer voor verhalenliefhebbers moet hebben. Zoals tientallen grote, licht vergeelde schrijfboeken waarin de basis van Schaaps jeugdromans werd opgeschreven. (Zeven boeken voor Lampje en tweeëndertig (!) voor Krekel.) Aan de muur veel grote en kleine lijstjes met daarin getekende schetsjes, flinke schilderijen, foto’s, grapjes. Een schildersezel. In het midden van de kamer een robuuste, verweerde tafel waaraan geschreven, geïllustreerd, gedicht en gerepeteerd kan worden. Want dat alles doet Schaap: ze illustreerde meer dan tweehonderd boeken, waaronder de Hoe overleef ik-serie van Francine Oomen en de door Jacques Vriens geschreven verhalen over Meester Jaap.


