‘Als illustraties baksels zouden zijn, dan zijn die van Annet Schaap taartjes van de warme bakker’

Van de bekende Hoe overleef ik-boeken tot de avonturen van Superjuffie, in de illustraties van Annet Schaap komen verhalen en personages tot leven. Marjolein Visser dook in het museumarchief, waar de duizenden(!) tekeningen bewaard worden.

 

Een hoek vol mappen en dozen: ze staan en liggen in het archief van het Literatuurmuseum / Kinderboekenmuseum en dragen allemaal de naam ‘A. SCHAAP’. Ik open ze een voor een en vind honderden, nee: duizenden illustraties van een van Nederlands meest bekende en geliefde illustratoren. Al het aanwezige tekenwerk van Annet Schaap vult de ruimte van een grote hut, zo een die transformeert van zeepier tot hotel, tot piratenschip. Ik laat talloze vellen en stukjes papier met illustraties gemaakt met pen, potlood of verf door mijn handen gaan. Deze bijzondere maker illustreerde meer dan tweehonderd boeken.  

 

Annet Schaap wordt tegenwoordig vooral genoemd en geroemd vanwege het zo ongeveer meest bekroonde Nederlandse kinderboek ooit: Lampje (2017) (U las het ook, toch? Zo niet: nu doen. U mag het van me lenen), dat zij zowel schreef als illustreerde en waarnaar ook een gelauwerde tv-serie verscheen. Schaap combineert illustreren vaker met schrijven, zoals bij haar prachtige sprookjesboek De Meisjes (2021), het zwangerschapsboek Mama…? Ik?! (2011) en Krekel, dat dit voorjaar verscheen.  

 

Maar hoe brengt Schaap verhalen door middel van illustraties eigenlijk tot leven? Vandaag richt ik mij in het archief op schetsen en de uiteindelijke illustraties die zij maakte voor boeken van andere schrijvers. Ik focus, met andere woorden, op Annet Schaap als illustrator. Toen ik mijn moeder vertelde dat ik bezig was met dit stuk (dat u nu leest), nam ze me mee naar mijn oude slaapkamer en wees naar de boekenkast. ‘Zij tekende jullie jeugd,’ zei ze erbij. 

 

Schets voor Mama...? Ik?! door Annet Schaap, 2011

 

Vandaag, in het archief, voel ik opnieuw hoe mijn moeder gelijk had.  

 

Dwalen door de dozen met ‘A. SCHAAP’ erop in het museumarchief is een feest van herkenning: ik bekijk alle illustraties uit de Hoe overleef ik-serie die Schaap maakte met Francine Oomen, en de Superjuffie-boeken van Janneke Schotveld.  

 

Het eerste wat ik, zittend tussen de dozen, al meteen concludeer is: al haar illustraties zijn origineel en warm van sfeer. En dan nog iets: op bijna elke illustratie is wel een vrolijk of humoristisch detail te ontdekken. Bij iedere tekening zie je meteen: dit is een ‘echte Annet Schaap’. Wat dacht u van die heerlijke Superjuffie-afbeelding, bijvoorbeeld, waarop de dieren reddende superjuf met magische krachten, met stralende glimlach door de lucht vliegt, twee verlegen biggetjes nonchalant bungelend in haar rechterhand? Of van de altijd originele tekeningen (in het archief veelal bestaand uit kleine losse knipsels) die horen bij de Hoe overleef ik-serie? Dit zijn allemaal boeken die over serieuze thema’s gaan, zoals worstelen met psychische problemen of pesten – toch zit in bijna elke tekening een klein grapje. Denk bijvoorbeeld aan het net door de hoofdpersoon gemaakte blauwe konijn op het omslag van Hoe overleef ik met/zonder liefde (2023) dat met grote ogen de lezer aankijkt. 

 

Uit Superjuffie door Janneke Schotveld, 2011

 

Niet alleen heeft Schaap veel met Schotveld en Oomen gewerkt, ook Jacques Vriens is een vertrouwde collega. Vriens en Schaap maakten samen onder meer De bende van De Korenwolf (tot een paar jaar geleden, toen Schaap het te druk kreeg met haar eigen schrijven en deze serie overdroeg aan illustrator Iris Boter), alsook de serie Meester Jaap en de jeugdroman Achtste-groepers huilen niet (1999). 

 

Ik mail Vriens met de vraag of ik hem over de illustraties van Annet Schaap mag spreken. Bijna meteen antwoordt hij: ‘Wat een goed idee, een artikel over Annet!’ met zijn telefoonnummer erbij. De dag erna vertelt hij hoe in de jaren negentig het boek Die rotschool met die fijne klas, zijn debuut uit 1976, heruitgeven mocht worden met nieuwe illustraties. De uitgever zei hem: ‘Ik heb tekeningen binnengekregen van een jonge illustratrice die wel heel apart zijn. Wat vind je hiervan?’ Samen bekeken ze het werk van Schaap, die net van de Kunstacademie in Kampen en de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten in Den Haag was gekomen. Vriens was meteen gegrepen en samen met zijn uitgever belde hij Schaap ter plekke op. Of zij de heruitgave wilde illustreren. Er klonk gejuich aan de andere kant van de lijn.  

 

De samenwerking werd bestendigd toen in 1993 de verhalen over Meester Jaap in Taptoe verschenen en vervolgens werden gebundeld. Nadat Vriens haar het eerste verhaal had toegestuurd, belde Schaap hem op en vroeg: ‘Gaan die verhalen eigenlijk over jou?’ Toen Vriens opbiechtte dat elk verhaal wel elementen had uit de tijd dat hij zelf als meester voor de klas stond, concludeerde Schaap: ‘Ik weet genoeg.’ De eerste keer dat Vriens de getekende meester Jaap zag, herkende hij veel van zichzelf, zoals het baardje. In de laatste verhalen, zo is ook in het archief van het Literatuurmuseum / Kinderboekenmuseum te zien, is meester Jaap wat voller getekend. Vriens vertelt over Schaaps verklaring hiervoor: ‘Jij bent er zelf toch ook anders uit gaan zien?’ had ze hem vrolijk uitgelegd.  

 

Naast de kunstacademie studeerde Schaap ook nog vier jaar aan de Schrijversvakschool en schreef vervolgens veel voor theater. Na haar illustratietijd brak zij door als jeugdboekenschrijver. Zelf goed kunnen schrijven helpt, vermoed ik, ook bij het illustreren van andermans schrijfwerk. Vriens beaamt dit: ‘Ze leest heel goed en interpreteert scherp wat er in de tekst staat. Als ik haar illustraties bij mijn werk zag, dacht ik vrijwel altijd: dit klopt. En dit hoor ik van heel veel schrijvers over haar tekeningen.’

 

Schets voor Hoe overleef ik?

 

Maar wat doet Schaap nou eigenlijk in die tekeningen, waardoor honderdduizenden kinderen ze zo graag bekijken? 

 

Ik kijk wat uitgebreider naar de vele tekeningen in het archief. De mensen die erop afgebeeld zijn, zijn dynamisch: ze bewegen bijna het papier af (ik zie bijvoorbeeld ook amper rechte armen). Ik focus op de kleine grapjes die ik overal vind. Als bijvoorbeeld de oma in De bende van De Korenwolf - De redding van de zwevende oma (Jacques Vriens, 2013) de trap af wordt getild door kleinkinderen en hotelkok, laat Schaap sommige karakters ernstig fronzen, terwijl oma’s blik ontspannen is – ze ligt lachend in de armen van haar dragers en geniet zichtbaar van het stuntelige gebeuren. Schaap vermijdt het cliché iemand op leeftijd in een jeugdboek af te beelden als broos, streng of neurotisch, en kiest voor verfrissend relaxed en inspirerend. Grappig detail: het kleine meisje op de tekening (genaamd Nina – fans van de reeks zullen haar kennen als de lieve, bijdehante peuter) tilt, om toch ook iets bij te dragen, alleen de voet van haar oma.

 

Schets voor Hoe overleef ik?

 

Vervolgens bestudeer ik de Hoe overleef ik-serie, waarin de personages regelmatig met veel uitdagingen te kampen hebben, zoals een negatief zelfbeeld. De illustraties doen de complexheid van de karakters recht: mensen op Schaaps tekeningen komen levensecht over, en zijn bijzonder kleurrijk van karakter. Geen van de karakters is in de illustraties bijvoorbeeld overduidelijk goed of fout en voor iedereen ontwikkelt de kijker wel sympathie. Zelfs de onhandige ouders, de pesters of vervelende leraren worden met humor en imperfecties afgebeeld waardoor je als kijker warmte ontwikkelt voor hun niet eenduidige karakter. 

 

Schaaps oog voor de complexiteit van karakters komt ook tot uiting in bijvoorbeeld Zondag, maandag, sterrendag (Anna Woltz, 2017) waarin de illustraties steeds duidelijker te zien is dat de als ‘onzeker’ beschreven Sep veel meer is dan alleen maar onzeker. Zo staat hij op de illustraties steeds rechterop afgebeeld en kijkt hij steeds vaker zelfverzekerd, ja ondeugend zelfs, de wereld in.

 

Schets voor Meester Jaap door Jacques Vriens, 2018

 

Omdat ik – net als informant Jacques Vriens – schrijver ben en geen illustrator, besluit ik een collega-illustrator te bevragen voor wat meer duiding. Ik bel Sophie Pluim (geboren in 1993, bekend van onder meer Mot en de metaalvissers en Het huisje zonder heks), die de gestoken loftrompet van mij overneemt. ‘Zij was de eerste illustrator van wie ik de naam als kind heb onthouden,’ vertelt ze enthousiast. ‘Ik haalde alles van haar uit de bieb – zij was mijn grote nummer 1. Ik koos dankzij haar een boek niet op basis van de schrijver maar op basis van het omslag: als haar naam erop stond, was het goed. Trouwens,’ voegt ze eraan toe, ‘ik hoefde haar naam niet eens te lezen, want als ik alleen de omslagillustratie zag, dacht ik: lenen maar.’  

 

Ook nu Pluim zelf een drukbezette en succesvolle illustrator is, wordt ze enthousiast van Schaaps tekeningen: ‘Ik vind bijvoorbeeld haar kleurgebruik ontzettend mooi. En haar tekeningen hebben een rijkheid waar ik soms echt jaloers op ben.’ Als ik haar vraag wat ze daarmee bedoelt, zegt Pluim: ‘Als illustraties baksels zouden zijn, dan heb je tegenwoordig veel bio-producenten die koekjes maken zonder suiker: goed maar zuinig. De illustraties van Annet zijn taartjes van de warme bakker. Goddelijk en met alles erop en eraan – zelfs nu ze soms – zoals in Misjka (Edward van de Vendel met Anoush Elman, 2022) – minder met kleur werkt, blijven ze warm en rijk. Haar illustraties zijn verslavend om naar te kijken.’ 

 

Die illustraties van Misjka, die ook werden bekroond met een Zilveren Penseel, zijn misschien wel mijn favoriet. Elke illustratie van steeds weer een nieuw familielid dat op eigen wijze het kleine konijntje vasthoudt (liggend met de ogen dicht, staand en aaiend et cetera), laat voor mij op zeer invoelende wijze zien hoe een dier iets van jezelf, of wat je mist (na bijvoorbeeld moeten vluchten zoals in dit verhaal) kan representeren en zelfs een plek kan helpen geven. 

 

Uit Zondag, maandag, sterrendag door Anna Woltz, 2017

 

Het is tijd om het archief te verlaten. Met pijn in het hart stop ik met turen naar Schaaps warme tekeningen waar ook ik nu opnieuw een beetje aan verslaafd ben geraakt, maar niet voordat ik de originele illustraties bekijk van mijn favoriete jeugdroman van toen ik zelf kind was: Achtste-groepers huilen niet (Jacques Vriens, 1999). In het archief is een ‘klassieke Annet Schaap’ te vinden: een tekening van hoofdpersoon Akkie, een meisje uit groep acht dat leukemie krijgt en uiteindelijk sterft. Op de tekening is Akkie te zien, met een kaal hoofd en op een ziekenhuisbed. De in wezen zeer klinische en droevige setting op deze tekening barst van de sfeer, gevoeligheid en vrolijkheid. Er zijn knuffels (mét expressie) en vrolijke tekeningen (mét expressie) van haar klasgenoten op te vinden die gezellig om de hoofdpersoon heen liggen en hangen. Akkies blik is, zoals Schaap steeds weer voor elkaar krijgt, licht komisch, complex en warm. Ik interpreteer die blik als vol dromen en met een klein beetje weemoed. Ik herinner me dat ik dit boek, ondanks het zware thema, toch ging lezen door uitnodigende tekeningen als deze. Ik wist: ik hoef niet te zwelgen in iets wat overduidelijk heel zwaar is en waarvoor ik bang ben – ik ben in goede handen.  

 

Vriens vertelt me dat hij zich het moment nog goed kan herinneren dat de illustraties voor dit boek binnenkwamen (‘dat ging toen gewoon met de post,’ zegt hij erbij). Meteen toen hij ze zag, raakte hij ontroerd. ‘Ik zat met tranen in mijn ogen. Dan zit je om je eigen boek te huilen – dat klinkt een beetje gek misschien – maar mijn punt is: dat komt door die geweldige Annet.’ 

 

Ik sluit de laatste doos en zet ’m bij de rest. En voor heel even wil ik, ondanks de ziektes, traumatische gebeurtenissen, psychische klachten of ingewikkelde ouders van de karakters in deze illustraties, wonen in zo’n doos. Want de beelden zijn van ‘A. SCHAAP’. 

 

Akkie uit Achtste-groepers huilen niet door Jacques Vriens, 1999