Thé Tjong-Khing (91) werkt nog elke dag: ‘Nu ik ouder ben, twijfel ik meer en doe ik veel langer over een tekening’

Marjolein Visser ging op bezoek bij (de naar eigen zeggen erg verlegen) Thé Tjong-Khing voor een persoonlijk gesprek over zijn inmiddels zeven decennia omspannende loopbaan als illustrator. Hij tekent nog elke dag en denkt voorlopig niet aan stoppen. ‘Gewoon zo door, dat wil ik het liefst.’

 

Mino doet open met een grote lach. ‘Wat fijn dat je er bent,’ zegt ze. Achter haar, halverwege de trap, verschijnt een schim die daar in het halfdonker blijft staan terwijl Mino en ik praten over de bloemen die ik meebracht (‘ik weet niet of dit jullie smaak is’, ‘ik heb hier een mooie vaas voor’). Pas als ik doorloop, komt Thé Tjong-Khing langzaam naar beneden. ‘Ik ben verlegen, het is een grote handicap,’ zal hij later dit gesprek zeggen.

 

Het huis van Thé Tjong-Khing (91 jaar) en zijn echtgenoot Mino Wortel (85 jaar) is oud en sfeervol. Het hangt en staat vol indrukwekkende kunst (collages, wandkleden en dieren van keramiek) van Mino, die zij veelal baseerde op de verre reizen die zij maakte. Of zij die reizen met haar partner maakte, vraag ik terwijl ik mijn jas uitdoe. ‘Dat niet,’ vertelt ze. Khing staat in de hoek van de kamer en zegt zacht: ‘Ik reis in mijn hoofd.’ En na een tijdje: ‘Ik heb niet eens een rijbewijs.’  

 

Midden in de kamer staat een enorme houten boekenkast. Tijdens ons gesprek, op fijne stoelen in de hoek bij hoge ramen die uitkijken op koud en nat Haarlem, zal Khing meerdere keren naar de boekenkast lopen om iets over een specifieke illustratie of boek uit te leggen. Elk boek weet hij precies te staan. Hij maakte er vijfhonderd of zeshonderd, of iets meer of iets minder. Hij heeft het nooit bijgehouden en het kan hem ook niet schelen. En of het nou twee of drie Gouden Penselen waren en welke andere prijzen hij ook alweer precies won, weet hij ook niet. ‘Liever tekenen dan tellen,’ zegt hij erover. 

 

Is het de gezelligheid, de grote gastvrijheid van het echtpaar, hun interesse? In ieder geval is dit een artikel met voornamen. In het geval van Thé Tjong-Khing, is dat Khing. En van zijn vrouw en belangrijkste redacteur: Mino. Zij haakt ook soms aan bij dit gesprek. NB door het grote respect, fanschap en leeftijdsverschil vousvoyeer ik wel. 

 

Thé Tjong-Khing in zijn huis in Haarlem. Foto: Marjolein Visser

 

 

‘Een kind lijkt in Thé’s tekeningen ook écht op een kind’

Lees ook

Hoe ging het in het ziekenhuis? (Khing moest onverwacht naar het ziekenhuis voor een probleem met zijn ogen waardoor onze afspraak misschien niet door kon gaan. Drie uur voor de afspraak belde hij op. Het was niets, ‘dus je kunt gewoon gezellig langskomen.’)

‘In het ziekenhuis ging het goed en toen kon ik nog even tekenen voordat jij kwam.’ 

 

Een dag zonder tekenen is een dag niet geleefd, misschien? 

‘Ja. Altijd, altijd tekenen. Zolang ik me kan herinneren, zat ik te tekenen.’ 

 

Wat tekende u als kind?  

‘Ik vond Pinokkio fascinerend. Ik tekende hem wel duizend keer. En ook andere Disneyfiguren. En filmsterren – ik ging vaak naar de film vroeger.’ 

 

Wat zei uw familie over uw tekenen? 

‘Niet zoveel, eigenlijk. Er was gewoon geen aandacht voor tekenen of talent. Mijn vader vond het tekenen maar niks.’ 

 

Leek u op hem? 

‘Ik was het tegenovergestelde van hem. Alles wat hij was – sterk en aanwezig – dat was ik niet. Ik zat maar steeds op een schoolbord of op papieren te tekenen. Mijn moeder was een lieve, verlegen vrouw. Dat verlegene heb ik van haar, denk ik. Mijn vader, een handelsman en bioscoopeigenaar, zei: “Als je toch zo nodig moet tekenen, word dan architect of ga de reclame in.” Pas toen ik in Nederland enige lof ontving, besefte ik dat ik misschien iets voorstelde qua tekenen.’ 

 

Toch besloot Khing een tekenopleiding te doen, ‘omdat ik niks anders kon of leuk vond’. Eerst op de kunstacademie in Bandung, daarna op de Kunstnijverheidsschool (nu de Gerrit Rietveld Academie) in Amsterdam. Hij maakte de opleiding niet af, maar bood zich op zijn 23ste aan als onbetaalde kracht bij Toonder Studio’s. 

 

‘Ik ging voor mijn tekenopleiding vanuit Indonesië naar Nederland en had een studievisum. Toen dat afliep, moest ik weg. Maar ik wilde in Nederland blijven. Ik hoopte dat deze studio me kon helpen. Er was alleen geen plek voor mij. Toen heb ik gezegd: ik werk wel onbetaald. Geef me drie maanden een plekje aan tafel. Ik hoopte dat ik mezelf een beetje onmisbaar kon maken. En dat lukte. Iemand daar, Jan Wesseling, tekende elke dag een strip en nam veel werk mee naar huis. Ik hoorde dat zijn vrouw dat niet leuk vond. Toen zei ik: ik help wel. Ik maakte schetsen voor hem. Op een gegeven moment kon hij – of zijn vrouw – niet meer zonder mij.’ 

 

Thé Tjong-Khing op zijn kamer in de Amsterdamse Achillesstraat, circa 1957

 

En hoefde u niet terug naar Indonesië. 

‘Nee, precies. Ik wilde daar echt niet naar terug. Maar steeds kwam de vreemdelingenpolitie achter mij aan. Gelukkig ging de Studio toen voor mij garant staan.’ 

 

Waarom wilde u niet terug? 

‘De chaos die er toen was in het land. En ik voelde me er – op veel manieren – niet thuis.’  

 

Ik kan me voorstellen dat het belangrijk voor u was om zich in Nederland dan wel thuis te voelen. 

‘Jawel. Daarom tekende ik die eerste maanden in die studio bijna zonder te stoppen. Met sommige mensen die in dezelfde ruimte werkten heb ik nooit een woord gesproken. Ik hoopte dat tekenen mij zou helpen om mij thuis te voelen in Nederland.’ 

 

En op een dag zei Marten Toonder dat u het kon. 

‘Ja, ik werd naar boven geroepen, naar zijn kantoortje en hij vertelde wat hij goed vond aan mijn tekeningen. Daardoor werd ik me bewust van wat ik deed en dat maakte het tekenen nog veel leuker. Hij was ook de eerste van wie ik hoorde dat ik iets kon. Van iemand anders hoorde ik dat hij vond dat ik een eigen strip moest hebben.’ 

 

Wat betekende dat voor u? Dat voor het eerst horen? 

‘Ja, wel veel hè.’ 

 

‘Ik ben en blijf erg verlegen, het is een grote handicap’

 

Mino komt binnen met thee en vier doorgesneden appelflappen van de bakker en zet ze op het bijzettafeltje. Khing staat op en zet het bijzettafeltje naast mijn stoel. ‘Dan kan je er goed bij,’ zegt hij. ‘Misschien moeten jullie even pauzeren,’ zegt Mino tegen Khing, ‘dan kan zij even rustig eten. Je praat maar door.’ Khing lacht. 

 

U komt op mij nu eigenlijk niet echt angstig of verlegen over. Is dat veranderd, door de tijd? 

‘Nee, maar ik kan angst nu beter camoufleren. Ik ben en blijf erg verlegen, het is een grote handicap.’ 

 

Wat knap van u dat u dan toch Mino voor u hebt weten te winnen. 

‘Zij is een van de weinigen bij wie ik het niet heb. Toen ik haar ontmoette kwamen de woorden wel.’ 

 

Laat u haar eerste versies van tekeningen zien? 

‘Alles. Zij is altijd de eerste. Ik kan aan haar gezicht zien wat ze ervan vindt. Soms vindt ze iets niet mooi. Dan haat ik haar voor twee minuten,’ (Khing lacht) ‘en dan ga ik nadenken hoe het anders kan – want het is natuurlijk moeilijk om te zeggen bij een tekening die niet gelukt is waar dat precies aan ligt, dat is intuïtie. Maar dan weet ik: het moet anders, want zij heeft altijd gelijk.’ 

 

Na haar feedback wordt het beter. 

‘Daarna wordt het áltijd beter.’

 

Thé Tjong-Khing en zijn echtgenoot Mino Wortel. Foto: Marjolein Visser

 

Die niet gelukte tekeningen, wat hebben die met elkaar gemeen? 

‘Vaak wordt iets niet goed als ik een beetje interessant wil doen. En soms heb ik verkeerde kleuren gekozen en soms een verkeerde compositie. Het kan van alles zijn.’ 

 

En de gelukte? 

‘Als alles meedoet met het verhaal dat wordt verteld. Een tekening is gelukt als alles – elke boom, elke windvlaag en elke figuur op de tekening in dienst staat van de humor of de spanning of iets anders dat zo’n verhaal of stuk tekst wil vertellen.’ 

 

Wat is het leukste om te tekenen? 

‘Alles wat in het echt niet kan. Fantasieën.’ 

 

En wat het minst leuke? 

‘Ik heb een hekel aan alles wat niet leeft. Tafels, stoelen, fietsen… Vooral huizen vind ik moeilijk. Want alle ramen moeten even groot zijn en even ver van elkaar en daarvoor moet je heel precies werken met een liniaal, maar ik ben heel slecht in cijfers.’ 

 

Khing tekent nog elke dag, vertelt hij. Dat begint bij het ontwaken, nog voor hij opstaat.  

 

‘Ik begin al in bed. Met denken. Dan denk ik bijvoorbeeld: wat voor gezicht moet die man hebben – en wat voor kleur? Ik zie het voor me in mijn hoofd. Daarna probeer ik wat ik in mijn hoofd heb te schetsen. Het lukt meestal niet snel om iets moois op papier te krijgen, maar al doende krijg ik nieuwe ideeën.’ 

 

En zo werkt u de hele dag door? 

‘Na het ontbijt ga ik verder. Dan eet ik weer even en ga weer aan het werk, dan eet ik weer en werk weer en eet weer en kijk dan ’s avonds even tv of werk nog even voor ik ga slapen. Het is geen saai leven hoor! Ik maak elke dag spannende avonturen mee in verhalen, wie kan dat nou zeggen?’ 

 

Praat u ook tegen uw karakters, tijdens het tekenen? 

‘Nee, als kind wel, dan praatte ik ook wel tegen een tekening. Nu staat Radio 1 aan.’ 

 

‘Nu ik ouder ben, twijfel ik meer en doe ik veel langer over een tekening. Maar ik zit er wel in. En ik probeer dat jongetje, mezelf van vroeger, aan het lachen te krijgen. Of te verbazen. Of iets mooi te laten vinden. Of zich iets te laten afvragen.’ 

 

U maakt de tekeningen voor uzelf? 

‘Eigenlijk wel.’ 

 

‘Aan die kinderen heb je niet zoveel. Ze vinden iets mooi of niet, verder komt er weinig uit’

 

Ontmoet u eigenlijk veel kinderen die uw boeken lezen? 

‘Mijn kleinkinderen heb ik veel voorgelezen. Zij kennen mijn werk wel. Voor Tobias, een van mijn kleinkinderen, heb ik zelfs verhalen herschreven, omdat die oude sprookjes wat ouderwets geschreven waren.’ 

 

Komt u ook op bijvoorbeeld scholen? 

‘Vroeger wel.’ 

 

Dat was vast inspirerend en leuk – om die kinderen te zien? 

‘Mwah, aan die kinderen heb je niet zoveel. Ze vinden iets mooi of niet, verder komt er weinig uit. Mensen zeggen ook heel vaak tegen mij: kinderen hebben zoveel fantasie. Dat vind ik niet. Veel kinderen tekenen altijd hetzelfde. En sommige kinderen vinden het heel moeilijk om te kiezen wát ze moeten tekenen.’ 

 

Is er een terugkerende vraag van kinderen over uw werk? 

‘Veel kinderen vragen zich af of ik alle boeken apart illustreer. Dan vertel ik wat een drukker doet. Dat ik niet in elk exemplaar van Vos en Haas hoef te zitten tekenen.’ 

 

Maakt het u uit wat kinderen van uw werk vinden? 

‘Heel erg. Er zijn tekenaars die zeggen: het kan me niet schelen wat mensen van mijn werk vinden. Maar ik heb een taak. Mijn taak is dat een verhaal aantrekkelijker wordt.’ 

 

Khing staat op en loopt naar de keuken. Hij komt terug met een servet voor de appelflapkruimels die op mijn opschrijfboekje vallen. Mino komt even binnen. ‘Zij heeft nog niks van haar thee gedronken, geef haar even pauze,’ zegt ze tegen Khing. Dan loopt Khing naar me toe en kijkt naar mijn notities. ‘Dat je dit kan lezen. Knap hoor.’

 

Uit Waar is de taart?, 2004

 

Op welke tekeningen bent u het meest trots? 

‘Op die voor het boek Waar is de taart (2004, winnaar Zilveren Penseel, Woutertje Pieterse Prijs) misschien. Ik was toen al zeventig. Maar ook het boek over Jeroen Bosch vind ik een goed geïllustreerd boek. Meestal denk ik als ik een boek doorkijk: dit had ik anders kunnen doen. Hier niet.’ 

 

Moet u het verhaal goed vinden om een boek goed te kunnen illustreren? 

‘Nee, ik doe het niet als ik er geen leuke illustraties bij kan maken. Een boek kan heel goed zijn, maar als ik er geen mooie beelden bij kan bedenken, kan ik het niet illustreren.’ 

 

Wordt u nooit gehinderd door verhalen die al eens door anderen zijn geïllustreerd? 

‘Nee hoor, er is altijd wel weer een nieuw Roodkapje te verzinnen.’ 

 

‘Ik weet niet waarom ik zo oud ben geworden. Ik heb er niets aan gedaan’

 

U zei net dat u met de jaren langer twijfelt tijdens het tekenen. Zijn er meer dingen die wankeler worden met de jaren? 

‘Ja. Ik heb nu bijvoorbeeld een evenwichtsprobleem. Ik heb steentjes in mijn oren. Het is de leeftijd. Met oefeningen met mijn hoofd, worden ze wat rustiger.’ 

 

Het klinkt haast als een kinderboek. Steentjes in uw oren die u uit evenwicht brengen. Praten ze ook? 

‘Het zou mooi zijn als ze zouden zingen, maar dat hebben ze tot nu toe nog niet gedaan. Helaas zijn die steentjes niet voor kinderen, alleen voor heel oude tekenaars.’ (Khing heeft last van BPPD: benigne paroxysmale positie duizeligheid, aanvallen van draaiduizeligheid bij bewegingen.) 

 

Hoe kan het eigenlijk dat het verder toch nog zo goed met u gaat? Wat is uw geheim? 

‘Ik weet niet waarom ik zo oud ben geworden. Ik heb er niets aan gedaan.’ 

 

Niet sporten of heel gezond eten? 

‘Nee, niet in het bijzonder.’ 

 

Tekenen als levenselixer? 

‘Precies.’ 

 

Uit de keuken klinkt: ‘En hij wordt heel goed verzorgd.’ 

‘O ja,’ zegt Khing, ‘dat is waar, wat die stem in de verte zegt.’ 

 

‘Gelukkig zijn wij allebei wel fan van elkaar’

 

Khing wijst op de schilderijen, poppetjes en wandkleden die van mooie aardekleuren gemaakt zijn. ‘Allemaal van haar, mooi hè. Zij houdt, net als ik, niet van het realistische of naturalistische. Er is al te veel in de wereld dat echt gebeurt.’ 

 

Mino komt even bij ons zitten. 

 

Helpt u Mino ook met haar werk? 

‘Heel soms. Maar zij is veel sterker met abstracte beelden dan ik. Zij helpt mij meer.’ 

 

Ik kijk naar Mino.  

 

Wat vindt u van zijn werk? 

Mino: ‘Ja, ik hou ervan.’ 

Khing: ‘Dat moet ze wel zeggen.’ 

Mino: ‘Als je niet van elkaars werk zou houden – dat zou alles wel heel verdrietig maken. Gelukkig zijn wij allebei wel fan van elkaar.’ 

 

Jullie zijn al meer dan vijftig jaar samen. Was het meteen raak? 

Mino: ‘Ja, ik zag hem, een gezamenlijke vriend bracht ons samen.’ 

Khing: ‘We kwamen net allebei uit een scheiding. Nu zijn we een soort samengesteld gezin. We hebben heel leuke kinderen en kleinkinderen. Zij twee dochters en ik twee zonen.’ 

 

Ik hoorde, Mino, dat Khing bij u minder verlegen was dan hij normaal is. 

Mino: ‘Dat is mooi.’ 

We zwijgen even.  

Khing: ‘Ach ja. Mooi, ja.’ 

 

Omslagillustratie Het tweede dikke boek van Vos en Haas, Sylvia Vanden Heede, 2004

 

Het is bijna tijd om te gaan, maar er zijn nog een paar laatste vragen te stellen. Want wat vindt Mino er eigenlijk van dat haar man op zijn eenennegentigste nog vrijwel elke dag tekent en nog steeds boeken illustreert? 

 

Mino: ‘Nou ja, hij is geneigd om te veel tegelijkertijd te doen. Altijd al. Soms zeg ik daarom: doe eens wat minder. Zorg dat je niet steeds deadlines hoeft te halen.’ 

 

Wat zou er gebeuren als Khing geen tekenopdrachten meer zou krijgen? 

Mino: ‘Hij zou het niet lang overleven.’ 

 

Dus u vindt het wel oké dat hij nog dagelijks tekent? 

Mino: ‘Natuurlijk! Stel je voor!’ 

Khing glimlacht en knikt. 

‘Gewoon zo door,’ zegt hij zacht. 

 

Khing, hebt u nog dromen? Schrijvers met wie u nog in het bijzonder wil samenwerken? Onvervulde tekenverlangens? 

Khing: ‘Nee, gewoon zo door, dat wil ik het liefst.’ 

 

Mino loopt nog even naar de keuken om iets te pakken. Ik kijk naar Khing.

 

En uw vader, wat zou hij denken als hij zou zien wat u allemaal hebt gemaakt? 

‘Ik weet het niet, ik heb nooit goed begrepen wat hij denkt.’ 

 

Heeft hij succeswerken van u gezien? 

‘Jawel.’ 

 

Heeft hij er ooit iets over gezegd? 

‘Niet echt, nee.’ 

 

We zwijgen even. 

 

Wat zou u hopen dat ze bij het achtuurjournaal zeggen als u komt te overlijden? 

Khing denkt even na. ‘Ik weet het niet. Dat ze mijn werk gewaardeerd hebben.’ Hij glimlacht. ‘Zoiets.’ 

 

Het is gaan sneeuwen. We kijken alle drie door de hoge ramen naar buiten. Ik ga voor mijn vertrek nog snel naar het toilet. Daar zie ik heel veel foto’s, vooral van kinderen en kleinkinderen. Die knuffelen elkaar, rennen over het strand, lachen en trekken gekke gezichten. Af en toe hangt er een tekening tussen. Ik loop naar buiten en wordt uitgezwaaid door Mino en Khing.  

 

Ik kijk nog een keer om. Er brandt licht uit het kleine huis met de hoge ramen. Een huis om je thuis te voelen. 

 

Uit Waar gaan we eigenlijk heen, Toon Tellegen, 2024