‘Bedachtzame zinnelijkheid’ – Mischa de Vreede (1936-2020)

Mischa de Vreede was een veelzijdig schrijver: van geschiedenis tot kinderboeken, reisverhalen tot romans: ze deed het allemaal. Toen ze op 12 mei 2020 overleed, was ze al een tijdje met literair pensioen. In haar poëzie wist ze op behendige wijze zowel toegankelijk als persoonlijk te zijn. 

 

Schrijven was een pragmatische zaak geworden voor Mischa de Vreede. Ze hield er geen hoogdravende literatuuropvatting op na, maar schreef van alles: van jeugdboeken, vertalingen, memoires en romans tot recensies, columns en reisverhalen. Vooral de laatste jaren legde ze vaak andermans oral history vast, onder het motto: ‘Een verhaal vertellen is ongeveer het liefste wat je een ander kunt aandoen.’ Zo is te lezen op haar website, waarvoor ze de teksten waarschijnlijk zelf schreef. Die website meldt trouwens ook: ‘Het liefst wijdt ze zich aan de poëzie’, en dat maakt het vreemd dat er maar zo weinig dichtbundels van haar verschenen zijn. Blijkbaar had ze meer behoefte aan poëzie schrijven dan aan bundels uitgeven. 

 

De literaire carrière van Mischa de Vreede begon met poëzie. Eigenlijk al van vóórdat ze zelf dichter was; er zijn schriftjes bewaard gebleven waarin ze gedichten overschreef, van Gezelle tot J.W. Holsbergen. Maar ze wist al dat ze zou gaan schrijven en ze koos een pseudoniem. Toen ze met het schriftje begon, schreef ze er nog haar echte naam op, Henny de Vreede, maar dat corrigeerde ze later. 
 

Schriftje van Mischa de Vreede. Collectie: Literatuurmuseum

 

Enkele jaren later begon ze serieus te schrijven. Gedichten van haar verschenen in diverse literaire tijdschriften en in Dichters van morgen, de bloemlezing van Ad den Besten uit 1958 waarin hij wilde laten zien dat er méér was dan de poëzie van de Vijftigers. Het zijn directe gedichten, in onopgesmukte en effectieve taal; van expressionistische beelden geen spoor. ‘De grote overstroming’ begint zelfs nogal simpel: 

 

Het waait heel hard.

Mijn huis heeft de hik.

 

Maar zo eenvoudig blijft het niet – de natuur krijgt een zinnelijke rol: 

 

Wie buiten komt

vrijt met het weer:

een koel

een hartstochtelijk minnaar.

 

Dan vindt de overstroming uit de titel plaats: ‘De natuur is een ramp aan het bouwen’ is de onheilszwangere slotzin. Het is opvallend hoe lichamelijk de beeldspraak is waarmee het gedrag van de natuur wordt beschreven. Er bevindt zich in de nalatenschap van De Vreede een klein aantekenboekje waarin ze invallen, lijstjes, portretten, ideeën noteert en daarin geeft ze een mooie omschrijving van zichzelf, via een schilder: ‘Georgia O’Keeffe: (ook op mezelf v[an] t[oepassing]): bedachtzame zinnelijkheid.’

 

Schriftje van Mischa de Vreede. Collectie: Literatuurmuseum
 

Er verschijnen korte tijd later ook gedichten van haar in literair tijdschrift Gard Sivik, want ze heeft de aandacht getrokken van redacteur Hans Sleutelaar, zo blijkt uit een briefje dat ze aan diens collega-redactielid Cornelis Bastiaan Vaandrager stuurt. In een merkwaardig achteroverhellend handschrift legt ze uit dat haar de keuze zo ‘wat magertjes’ toeschijnt – Sleutelaar koos er slechts drie. Maar ze doet er niet moeilijk over dat een gedicht uit een cyclus liefdesgedichten wordt geïsoleerd: ‘zal ik er een verklarende titel nog boven maken?’

 

Dat gebeurde, en Sleutelaar bleek het goed te hebben gezien: ‘Een jong meisje droomt’ viel op, en werd bekroond met de Amsterdamse Poëzieprijs. De Vreede kreeg een oorkonde van de gemeente Amsterdam, ‘uit waardering voor haar gedicht Een jong meisje droomt’.

 

De gemeente die haar waardering uitspreekt voor een gedicht: mooie tijden waren dat. De jury (Victor E. van Vriesland, Gerrit Borgers en alweer Ad den Besten) prees haar ‘volkomen eigen gestalte’ waarmee ze zich onderscheidde van ‘andere vertegenwoordigers der allerjongste generatie’.

 

Een jaar later verscheen haar debuutbundel: Met huid en hand, en daar stond het in.

 

Oorkonde voor poeziëprijs-1959 en het winnende gedicht. Collectie: Literatuurmuseum

 

De bundel was een jaar later al twee keer herdrukt. Kortom: niets leek een glanzende dichterscarrière in de weg te staan, maar het zou acht jaar duren voor een tweede bundel het licht zou zien, en daarna nog eens meer dan dertig jaar voor de derde en laatste bundel Zeestenen verscheen.

 

Een verklaring daarvoor is niet zo simpel te geven. De Vreede ontdekte natuurlijk dat je van de poëzie niet kunt leven, maar ze wilde ook niets anders dan schrijven. Op haar website staat het zo: ‘Vanaf 1969 was zij genoodzaakt van de pen te leven’, en dat kun je lezen als een meewarige constatering: de keuze moest daarmee ook gemaakt voor een bepaald soort schrijven – en daar hoorde poëzie niet bij.

 

Ze zal zeker gemerkt hebben dat de waarde die ze hechtte aan poëzie weliswaar werd gedeeld door de redacties van Podium en Gard Sivik, en door de Gemeente Amsterdam, maar dat de rest van de wereld er minder op zat te wachten – en dan had zij nog drie drukken binnen anderhalf jaar!

 

Pas met Maaike Meijers studie De lust tot lezen was er serieuze aandacht voor haar poëtische werk, maar dat boek stamt uit 1988, en ze speelt een relatief bescheiden rol als een van de dichteressen van ‘De grote melancholie’. Het zou, omdat ze gewend was zo persoonlijk te dichten, een teleurstelling geweest kunnen zijn. Maar dat is speculatie, en er zit genoeg droefenis en teleurstelling in de gedichten om daarover niet te hoeven speculeren.

 

Zo is er dit flard papier, op de achterkant van een ander gedicht, een sombere regel: ‘omdat ik niet gelukkig ben’, doorgehaald.

 

 

Het gedicht kwam er (die regel kwam er zelfs in drievoud in te staan), ook in de debuutbundel. Herhaling om iets kracht bij te zetten; dat deed ze al op jonge leeftijd, zoals in de ‘brief aan mezelf’ uit 1954, die ze nog met ‘Henny de Vreede’ ondertekende en die begint met ‘Ik weet niet meer wie ik ben, ik weet niet meer wat ik ben, ik weet niet meer waarom ik ben, ik weet alleen dat ik ben’.

 

‘Brief van mezelf’ van Mischa de Vreede. Collectie: Literatuurmuseum

 

Maar het is zeker niet alleen existentiële duisternis. Regelmatig laat een bedachtzame zinnelijkheid zich zien, in gedichten over zorgeloos in de zon liggen, of zorgeloos de liefde bedrijven (en misschien was dat gedicht niet bedachtzaam genoeg, want het werd niet gepubliceerd). Onbekommerd zijn ze niet (‘ik heb overal pijn / toch voel ik me lekker’), maar een lenteachtige sfeer overheerst. 

 

Dat Mischa de Vreede in de laatste jaren van haar leven nog wel gedichten schreef, heeft dan ook iets moois. De cirkel rond voor de bedachtzame, zinnelijke dichter en haar melancholie. 

 

Mischa de Vreede, 1936-2020. Collectie: Literatuurmuseum