Dat is geen grapje

In 1967 arriveerde August Willemsen in Brazilië om er de literatuur te bestuderen. John-Alexander Janssen leest zijn gepubliceerde en ongepubliceerde brieven. ‘Zijn beschrijvingen werken simpelweg verslavend. Na elke brief wil je meteen de volgende lezen.’

 

Met het leven alleen valt best te leven: de essays van August Willemsen

Lees ook

Alle geluk lijkt hetzelfde, terwijl iedereen op zijn eigen manier ongelukkig is.

 

Ik heb het ooit gelezen en moet er weer aan denken terwijl ik grasduin in de talloze brieven – Lieve Mariette, Lieve Eefje, Allerliefste Fien, Dag Jaap, Beste Anton, Zeer geachte heer de Jong – die schrijver en vertaler August Willemsen vanuit Brazilië schreef aan zijn naasten in Nederland. Brieven die, wist ook hijzelf, net als de antwoorden soms niet aankwamen, of heel laat. Gemiddeld duurde het weken of maanden: het leven had de papieren werkelijkheid allang weer achterhaald.

 

Andere tijden. En toch. Je hoeft maar naar een portretfoto van Willemsen te kijken om te snappen waarom mensen de correspondentie met hem op gang hielden. De nieuwsgierigheid, de lichte spot, het zelfvertrouwen zonder zelfgenoegzaamheid: een blik waarin zoveel besloten ligt. De durf, ook. Die had hij wel nodig, als Nederlandse student in São Paulo. Hij arriveerde er in 1967 – drie jaar na de machtsovername door het leger, die een dictatuur inluidde die pas in 1985 zou eindigen – om de Braziliaanse literatuur te bestuderen. Met een studiebeurs en een paar aanbevelingsbrieven op zak was hij op de boot gestapt. Twintiger, optimist, gretige (drinker en) socializer en vloeiend in het Portugees: Willemsen was klaar om aan zijn reis en intellectuele zoektocht in de nieuwe wereld te beginnen, in een stad die bruiste van de energie. Wat kon er misgaan?

 

August Willemsen, 1966. Collectie: Literatuurmuseum

 

 

Genoeg, zo bleek. De corruptie, de oplichterijen, de vuiligheid, de insecten, de armoede en, later, de enclave van rijke Hollanders waarin hij en zijn vriendin min of meer door toeval terechtkwamen: de schrijver heeft het allemaal moeten trotseren, waarbij opgetekend kan worden dat het laatste hem nog het ongelukkigst leek te maken. In ieder geval ongemakkelijk. Ander, dagelijkser malheur – de directeur is er vandaag niet, komt u morgen terug, nee meneer, uw koffers liggen niet in déze haven, pardon, u heeft toch echt een verkeerd stempel in uw paspoort – verdroeg hij beter. Sterker nog, hij incasseerde zijn portie tegenspoed bewonderingswaardig stoïcijns en liet zich zelden gek maken.

 

Het staat allemaal prachtig beschreven in Braziliaanse brieven, verschenen in de Privé-domeinreeks van De Arbeiderspers. Als er een Nederlands boek is dat het predicaat ‘literaire parel’ verdient, dan dit. Nu het mooie. Die brieven vormden slechts een selectie. Er is meer! Veel meer. In zijn persoonlijk archief, samen met essays en artikelen die Willemsen in een keur aan tijdschriften en kranten publiceerde. Er zit zelfs een enkel fotoboek bij. Het Literatuurmuseum beschikt erover.

           

Reizen is je openstellen voor het onverwachte. Leven is routine creëren om dat zoveel mogelijk buiten de deur te houden. Het eerste lukte Willemsen goed, het tweede was een stuk lastiger, in Brazilië.

 

 

Kijk, er doen zich nogal eens Onverwachte Omstandigheden voor. Eigenlijk niets anders dan dat. Ik zal ze je besparen, of misschien ook niet, maar aan de OO’s is het toe te schrijven dat we eerst 26 december zouden inschepen, daarna werd het 15 januari, 5 februari en tenslotte 26 februari. Al onze kennissen verwachten ons al geruime tijd op 13 maart (...). De laatste OO: het schip waarop we voor de terugreis hadden geboekt is vorige week uit de vaart genomen. 

 

(14 december 1967)

           

 

Ik, een weinig flexibel persoon die het liefst ieder dagdeel in een tijdschema propt en dat vervolgens koelbloedig probeert uit te voeren (ook nog eens behept met een zekere smetvrees, maar dit terzijde), probeer het te bevatten. Mij voor te stellen hoe het moet zijn geweest. Brazilië, jaren ’60. São Paulo.

 

           

Vorige week zat ik in de bus, we naderen het Parque Anhangabaú (...) en voor het Santa Ifigênia viaduct stoten we op een kleine opstopping. De bus rijdt er langzaam langs, zodat iedereen goed het lijk kan zien, de maandelijkse viaduct-suïcide, toegedekt door kranten. Agenten erbij, nog geen auto’s, het is net gebeurd, een krijtkring eromheen. De kranten waaien steeds een beetje op, lastig, onthullen kleren en lichaamsdelen. Verderop ligt een schoen, nog binnen de krijtkring. Weet je wat, denkt een agent – en jawel, hij pakt de schoen en legt die als een presse-papier op de kranten.

 

(14 december 1967)

 

Vervang de exotische namen voor een willekeurig viaduct in een Nederlandse stad en de lezer denkt onmiddellijk dat we in het rijk van de fictie vertoeven. Maar het was echt. Net als de ‘meneer die het record had aan “wachten op de telefoon” (...). Hij had aangevraagd in (...) 1944. Drieëntwintig jaar heeft hij gewacht.’ (23 december 1967).

 

En net als het verkeer, het gezuip, de vriendelijkheid vermengd met onbegrip, de geilheid. Het leek Willemsen vaak niet eens te bevreemden, ook niet de voorvallen die de meest doorgewinterde avonturier zouden laten blozen.

 

 

Toen mijn geld op was ging ik op huis aan, vergezeld van een [man] die de laatste gesprekken had opgeluisterd met zijn aanwezigheid (...). Afijn, we staan zo wat te parlementeren, en voor ik er erg in heb staat ie daar met een enorm geslacht in zijn handen, zijn eigen gelukkig. Wees niet zo flauw, ga nou even mee de bosjes in, zal je goeddoen. Ik zeg, het is een prachtige lul maar stop hem maar weer weg, ik weet niet wat ik ermee aan moet. Hij stopt hem weg, hoe is me een raadsel (...). Ik weet niet, misschien had ik hem ter wille moeten zijn. Ja, dat zei hij ook nog, bij wijze van argument: het is Kerst.’

 

(14 december 1967)

 

 

Toch was ook August Willemsen soms verbaasd.

 

 

Ik heb hier met de grootste moeite ongeveer een kwartaal college gevolgd, toen had ik het wel gezien. Ziehier enkele examenopgaven voor de toelating tot wat hier gymnasium heet:

 

1. 9:9 is ...

2. 25 + ... is 25.

3. 0,1 + 1,2 is ... 

4. 0,2 x 2 is ...

5. Twee tientallen plus vijf eenheden zijn ... eenheden

 

Frustrerend is echter dat hier wel degelijk intelligente mensen zijn, alleen: waar? (...) Grappig, voor ons, is ook dat elke schrijver vroeg of laat diplomaat wordt. Heeft iemand een of twee boeken gepubliceerd dan zegt iemand van bovenaf, weet je wat, die man moet tijd hebben om te schrijven, we maken hem consul. Zo gezegd zo gedaan (...) Ik zie Van het Reve al als cultureel-attaché. Maar het idee is niet eens zo gek. Goedbetaalde sinecure. Alleen even lastig als je met een consul te maken hebt die van toeten noch blazen weet. Maar daar is altijd wel wat op te vinden (...) Wat betreft het lijstje examenopgaven, dat is geen grapje. Ik zou je de krant kunnen toesturen als ik hem niet zelf wilde bewaren. Dokument van het land dat ik zo nodig wilde leren kennen.

 

(23 december 1967)

 

Dat hij ook ging kennen, een stuk beter in ieder geval dan ‘al die lieve Hollandse vrienden van ons die Brazilië vanuit hun vliegtuig bekijken.’ Zij hadden hem nog zo gewaarschuwd, toen hij had aangekondigd een reis door het immense binnenland te willen maken: ‘Als de trein ontspoort is er geen man overboord want hij rijdt toch maar tien kilometer per uur. Van tijd tot tijd moeten de passagiers hout sprokkelen voor de locomotief.’ (23 december 1967).

 

De reis kwam er, en van voornoemde voorstellingen, leerde Willemsen, klopte weinig. Al waren de dingen die hij wel meemaakte dikwijls nog bizarder. Maar zijn nieuwsgierigheid was breed en oprecht. Zo ging hij in de binnenlanden op zoek naar het landschap dat de door hem bewonderde Braziliaanse schrijvers had voortgebracht, dat figureerde in hun romans. Willemsen opereerde altijd onbevangen en schreef met distantie en humor. Zijn beschrijvingen werken simpelweg verslavend. Na elke brief wil je meteen de volgende lezen. Blijven meekijken met een man wiens passie hem naar de andere kant van de wereld had gebracht. Vooral: zijn stem blijven horen, door alles heen, ook als er geklaag of cynisme in doorklinkt. Juist dan.  

 

Of hij er helemaal gelukkig was weet ik nog steeds niet, maar ook haat-liefde is een vorm van affectie. Eén ding staat voor mij vast. Met zijn brieven bracht hij de wereld die Brazilië heet een stukje dichterbij.

 

Brieven van August Willemsen. Collectie: Literatuurmuseum