Met het leven alleen valt best te leven: de essays van August Willemsen
Alle geluk lijkt hetzelfde, terwijl iedereen op zijn eigen manier ongelukkig is.
Ik heb het ooit gelezen en moet er weer aan denken terwijl ik grasduin in de talloze brieven – Lieve Mariette, Lieve Eefje, Allerliefste Fien, Dag Jaap, Beste Anton, Zeer geachte heer de Jong – die schrijver en vertaler August Willemsen vanuit Brazilië schreef aan zijn naasten in Nederland. Brieven die, wist ook hijzelf, net als de antwoorden soms niet aankwamen, of heel laat. Gemiddeld duurde het weken of maanden: het leven had de papieren werkelijkheid allang weer achterhaald.
Andere tijden. En toch. Je hoeft maar naar een portretfoto van Willemsen te kijken om te snappen waarom mensen de correspondentie met hem op gang hielden. De nieuwsgierigheid, de lichte spot, het zelfvertrouwen zonder zelfgenoegzaamheid: een blik waarin zoveel besloten ligt. De durf, ook. Die had hij wel nodig, als Nederlandse student in São Paulo. Hij arriveerde er in 1967 – drie jaar na de machtsovername door het leger, die een dictatuur inluidde die pas in 1985 zou eindigen – om de Braziliaanse literatuur te bestuderen. Met een studiebeurs en een paar aanbevelingsbrieven op zak was hij op de boot gestapt. Twintiger, optimist, gretige (drinker en) socializer en vloeiend in het Portugees: Willemsen was klaar om aan zijn reis en intellectuele zoektocht in de nieuwe wereld te beginnen, in een stad die bruiste van de energie. Wat kon er misgaan?