De overlijdensakte van Multatuli, de eerste gecremeerde Nederlander

Zijn leven en werk staan centraal in dit Multatuli-jaar ter ere van zijn 200ste geboortedag. Maar zijn dood is ook noemenswaardig: Eduard Douwes Dekker was in 1887 de eerste Nederlander die gecremeerd werd. In Duitsland, jaren voordat de praktijk in Nederland werd toegestaan. Christiaan Weijts stelt zich voor hoe dat toen gegaan moet zijn.

 

Multatuli door Fredie Beckmans

Bekijk het portret in de Schrijversgalerij

Akten van geboorte, huwelijk, overlijden: eeuwenlang leefden mensen zonder veel andere sporen na te laten dan die documenten. Later zijn het lucifers in het donker. Als het je al lukt ze aan te strijken, is het nog maar de vraag hoeveel licht ze nog op die verdwenen levens kunnen werpen. 

 

Multatuli liet genoeg sporen na om dikke boekwerken mee te vullen. Toch heeft zijn overlijdensakte, op 21 februari 1887 opgesteld in het Duitse Nieder-Ingelheim, iets raadselachtigs. En wat het extra bijzonder maakt: twee dagen na het opstellen ervan zal Eduard Douwes Dekker de eerste Nederlander zijn die niet wordt begraven maar gecremeerd. 

 

Het document dat het Literatuurmuseum bezit, is een afschrift dat met de typemachine uit het ‘Sterbregister’ van vóór 1900 is overgeschreven, in 1953, getekend door een ‘Standesbeambte’, die de overeenkomst verklaart met het originele register. Een stempel, wetsartikelen, lange omschrijvingen in gotisch schrift: alles eraan ademt Deutsche Gründlichkeit. 

 

En toch is men erin geslaagd om op dat ene velletje papier maar liefst minstens vier fouten te maken (keurig overgetypt van het originele document). Zijn naam ‘Douwes-Dekker’ moet zonder streepje, net als die van zijn vrouw Mimi, die niet ‘Hammick-Schepel’ heette, maar ‘Hamminck Schepel’. Zijn leeftijd dan. Hij is niet ‘siebenundsechzig’, dat zou hij pas anderhalve week later zijn geworden, op 2 maart. 

 

Afschrift van de overlijdensakte van Eduard Douwes Dekker. Collectie: Literatuurmuseum

 

 

Nog iets vreemds: de plek van overlijden. Het document meldt: ‘in des Anzeigende Wohnung’. In de woning van de aangever. En dat is de ‘Handarbeiter’ Michael Baumgärtner. Terwijl Multatuli’s vrouw Mimi toch vrij uitvoerig de dood van haar man heeft beschreven: na een astma-aanval, op de sofa, in hun eigen villa, die aan een berooide Douwes Dekker geschonken was door een bevriende miljonair, Jan Zürcher. 

 
Wie was die handarbeider die eropuit gestuurd was om het overlijden bij de gemeente aan te geven? In de biografie van Dik van der Meulen lees ik alleen tussen haakjes dat hij ‘een van de weinige Ingelheimers’ was met wie hij en Mimi ‘omgingen’. Verder kom ik alleen iets over hem tegen in de herinneringen aan Multatuli van een andere Ingelheimer, Andreas Saalwächter. Daar noemt hij Baumgärtner als ‘huisknecht’, de trouwe bediende over wie Douwes Dekker zeer tevreden was. Hij zou eens beweerd hebben: ‘Deze man werkt niet omdat hij moet, maar omdat hij wil. Als hij alleen maar werkte omdat het moet, zou ik hem niet kunnen gebruiken.’ 


Onwillekeurig stel ik me hem voor als James Stevens, de dienstbode uit The Remains of the Day (1989) van Kazuo Ishiguro, later fabelachtig vertolkt in de film door Anthony Hopkins. Vormelijk, uiterst behulpzaam. De enige anekdote over Baumgärtner is dat hij onmiddellijk op verzoek van Multatuli naar de burgemeester ging om bescherming te vragen toen het huis door zigeuners werd belaagd. Geërgerd stuurde de burgemeester hem door naar de politie. 


‘Dat is een kwestie van principe, Herr Baumgärtner. Het gezag heeft de plicht ons te beschermen, vindt u ook niet?’

‘Zeer zeker, mijnheer.’ 


Zo stel ik het me voor. Multatuli op de sofa, starend in de vlammen van de haard, waar Baumgärtner behoedzaam een vers blok op legt. 

 

‘Herr Baumgärtner…’

‘Ja, mijnheer?’

‘Zou u er bezwaar tegen hebben om een fles riesling open te trekken en samen met mij een glas te drinken uit onze ongeëvenaarde Rheingau?’

‘De riesling staat al gekoeld, mijnheer.’

Multatuli door een onbekende lithograaf, naar een foto van C. Mitkiewisz. Collectie: Literatuurmuseum

 

Natuurlijk heeft hij Baumgärtner in vertrouwen genomen. Natuurlijk heeft hij bij dat haardvuur alle geschiedenissen uit zijn leven verteld, van zijn leven in Indië, zijn opvattingen over het koloniale bewind, over de zaak-Lebak, over zijn literaire carrière, zijn huwelijken, atheïsme, zijn schulden, zijn gokverslaving, zijn emigratie naar Duitsland in 1866 na een vechtpartij die hem op een gerechtelijke veroordeling kwam te staan. 


Baumgärtner. We kennen hem niet maar kunnen hem bijna uittekenen. Natuurlijk hebben ze het, bij die vlammen en bij die koele riesling uit de omringende heuvels, ook over zijn wens gehad om gecremeerd te worden. 

 

‘Wacht, waar heb ik het…’ Hij staat op, loopt moeizaam naar zijn bibliotheek, en komt terug met een deeltje van zijn Ideeën. Feilloos weet hij het te vinden – de voetnoot bij Idee 925 – en vertaalt het, al lezend, in het Duits. 

 

Ik noemde in dit nummer ’t woord ‘christelijke begrafenis’. De sedert opgekomen beweging voor ’t lykenverbranden, heb ik met vreugd begroet. Jammer dat de voorstanders van die verbetering met zoveel moeilykheden te kampen hebben. Maar vreemd is ’t niet. Sedert eeuwen vonden vromen in de akeligheden en spokeryen hunner kerkhoven, de trouwste bondgenoten van hun bygeloof. Maar des te gebiedender eist het plichtsbesef van welmenenden en ontwikkelden, dat ze den vyand dat wapen uit handen slaan, en dus op ’t invoeren – of athans op ’t fakultatief veroorloven – van crematie blijven aandringen. De zaak is van hygiënischen aard, o zéker!

 

Baumgärtner knikt. Hij had gedacht dat de wens gecremeerd te worden voortkwam uit een artistieke gril, of uit een atheïstisch motief misschien. Maar nu begrijpt hij het. Het lijk is een wapen, overdrachtelijk, omdat het aanzet tot bijgeloof, spookbeelden. Verbrand het, strooi de as uit, en weg is die hele duistere magie. 

 

In Nederland is crematie dan nog altijd verboden. In Duitsland is er sinds 1874 mee geëxperimenteerd. Vier jaar later werd er een crematorium geopend in Gotha, Thüringen, honderdtwintig kilometer verderop. 


‘Kun jij, mijn beste Baumgärtner, voor mij uitzoeken of het mogelijk is voor mij om daar gecremeerd te worden?’ 

Hij verslikt zich bijna, maar hervindt zijn rol.

‘Jazeker, mijnheer.’
‘Maak je geen zorgen, Baumgärtner. Ik ben bijna zevenenzestig jaar en zo gezond als een Rijnforel. Afgezien van die hoestbuien. Het is louter voor het geval dát. Eens, in een verre toekomst.’

 

Een dag later komt hij met het antwoord. Duizend mark. Voor de gezamenlijke kosten van het vervoer van het lijk en de verassing zelf. Multatuli bedankt hem. Zoveel bezit hij niet. Mimi zou het van een Rotterdamse vriend lenen. Zelfs zijn crematie moest bij Multatuli op de pof.  

 

Maar ik denk aan die Michael Baumgärtner. Daar zie ik je lopen, arme Baumgärtner, over de hellende straatjes langs de witgepleisterde huizen van Nieder-Ingelheim. De meester is gestorven. En hier loop jij, langs de wijngaarden achter de lage muurtjes, langs de Burchtkerk, langs de resten van de Kaiserpfalz die nog door Karel de Grote is gesticht, door deze oude stad die nog in Karel ende Elegast voorkomt, zoals de oude meester, die zoveel gedragen heeft, je heeft verteld bij het haardvuur.

 

Hier loop je, met de laatste boodschap waarvoor hij jou op pad heeft gestuurd. De laatste taak. Je wilt haar zo graag foutloos volbrengen.