Ger Fritz, ambtenaar van het Bureau Uitvaarten van Gemeentewege in Amsterdam, heeft een ongebruikelijke hobby: 27MC-zenders, ooit bekend als ‘bakkies’. Het medium heeft zijn tijd allang gehad, maar toch bestaat 27MC nog. Het ‘valt inmiddels volledig met zijn boodschap samen,’ zo schreef F. Starik in 2005 in zijn boek De eenzame uitvaart. ‘Het is een hele club van mannen, die “hallo hallo” in de ether roepen.’ En dat is voldoende – het medium zelf is de enige rechtvaardiging voor het voortbestaan ervan.
Het is voor een groot deel aan deze Ger Fritz te danken dat dichter F. Starik slaagde in zijn voornemen om een groep dichters (de ‘Poule des Doods’) te verzamelen die uitvaarten opluisteren waarbij geen nabestaanden werden verwacht. Om te voorkomen dat daklozen, illegale vluchtelingen en vereenzaamde ouderen met louter gemeentelijk ceremonieel begraven zouden worden, worden er al sinds 2002 in Amsterdam dichters uitgenodigd die speciaal voor de gelegenheid een gedicht schrijven. F. Starik ontleende het idee aan de toenmalige stadsdichter van Groningen, Bart FM Droog. Hij deed dat met verve – de uitvaartdichter is een geaccepteerd verschijnsel: ‘Er komt niemand van het verpleegtehuis, kinderen hebben al jaren geen contact meer met moeder, dus ik ga een dichter regelen’, is inmiddels geen ongebruikelijke uitspraak meer bij de gemeente.
Wat kun je zeggen over de poëzie waarmee ze komen? Starik ging op zoek naar dichters die in hun werk blijk hebben gegeven van een ‘doordachte verhouding tot het onderwerp des doods’, en de meesten schuwden al te radicale vormexperimenten. Aanvankelijk probeert Starik de gemeente voor zich te winnen met het geruststellende ‘we gaan voor het sonnet’. Hoewel het sonnet een zeldzaamheid bleef, gaan de meeste dichters niet op zoek naar de grenzen van verstaanbaarheid in de poëzie. Ook zijn veel gedichten terughoudend; ze zijn bedoeld om met respect stil te staan bij de overledene en daarbij is al te veel concreetheid niet welkom. Er zijn natuurlijk uitzonderingen, maar die zijn wel wat ik functioneel zou noemen. Eva Gerlach, over een man die pas anderhalf jaar na zijn dood werd gevonden: