Dodenmaskers in het museum: Hebben schrijvers een andere relatie met de dood dan gewone stervelingen?

Ooit was het voor beroemde schrijvers en wetenschappers in de mode om na de dood een gipsen afdruk van het gezicht te laten maken. Het museum is in het bezit van enkele van deze dodenmaskers. Anne van den Dool kijkt met enig ongemak naar haar overleden collega’s.  

 

Hebben schrijvers een andere relatie met de dood dan gewone stervelingen? Ik vermoed van wel: in het maken van een boek schuilt voor mij stiekem toch de behoefte de eigen sterfelijkheid ongedaan te maken, in een oeuvre voort te leven na dat onvermijdelijke einde. 

 

Ook nabestaanden kunnen die behoefte voelen, bijvoorbeeld door een geschilderd portret te laten maken of iemands as samen te persen tot diamant. In het archief van het Literatuurmuseum zijn de resultaten van nog een mogelijkheid te vinden, in de vorm van dodenmaskers van beroemde auteurs: afgietsels van het gelaat, gemaakt na het moment van overlijden, vaak van gips en vervolgens eventueel gegoten in brons. Waarvoor de afgietsels dienden, is niet bekend: wellicht deden ze dienst als voorbeeld voor een nog te maken standbeeld. 

 

Dodenmasker van Frederik Schmidt Degener bij de tentoonstelling ‘Vergeten in de slaap der eeuwen. Schrijvers en de dood’ in het Literatuurmuseum, 2001
Dodenmasker van Frederik Schmidt Degener bij de tentoonstelling ‘Vergeten in de slaap der eeuwen. Schrijvers en de dood’ in het Literatuurmuseum, 2001

 

Zo’n dodenmasker was aanvankelijk alleen voor de rijkeren der aarde weggelegd: al sinds de late middeleeuwen lieten koninklijke en kerkelijke hoogheden zich op deze manier vereeuwigen. In de zeventiende eeuw kreeg ook de gegoede burgerij de financiële middelen om een dodenmasker te laten maken. Uit die tijd zijn dan ook versteende gezichten van wetenschappers, kunstenaars en schrijvers bewaard gebleven. Het verzamelen groeide vanaf de achttiende eeuw uit tot een heuse liefhebberij: hoe meer beroemdheden je bij elkaar had, hoe beter. Met name in Frankrijk en Engeland was dit een populaire bezigheid: men legde er complete galerijen voor aan.

 

In Nederland was het dodenmasker minder populair, maar ook hier groeide met name onder schrijvers langzaam maar zeker de behoefte na de dood te worden vastgelegd. De dichter Willem Bilderdijk (1756-1831) was voor zover bekend de eerste in ons land die hiertoe zelf opdracht had gegeven – eerder nog dan leden van de koninklijke familie. Het gipsen exemplaar van Bilderdijk, gemaakt door de Amsterdamse beeldgieter Antonio Boggia, bevindt zich in het Cuypershuis in Roermond, dus helaas niet in het Literatuurmuseum, dat het moet stellen met een foto van het masker. Wie het afgietsel goed bekijkt, ziet dat met het wegnemen per ongeluk haren uit Bilderdijks wenkbrauwen zijn getrokken.

 

Van Bilderdijk zijn daarnaast vier afgietsels van zijn rechterhand bewaard gebleven. Dat ook daarvan een replica werd gemaakt, was redelijk gebruikelijk. Het feit dat dit de hand was die zoveel beroemde verzen heeft neergeschreven, lijkt onderdeel van de mythe: op een van de handen is de tekst Cor sapientis in dextera ejus (‘Het hart van een wijze is in zijn rechterhand’) aangebracht.

 

Foto uit de collectie van het Literatuurmuseum: het dodenmasker en afgietsel van de rechterhand van Willem Bilderdijk

 

In Nederland zijn dodenmaskers bewaard gebleven van onder meer koning Willem II en III, schilder Ary Scheffer, politicus en theoloog Abraham Kuyper en schilder Carel Willink. Een flink deel bevindt zich in Museum Tot Zover in Amsterdam, gespecialiseerd in leven en dood. In de collectie van het Literatuurmuseum zijn vijf dodenmaskers te vinden, van Simon Vestdijk (1898-1971), Willem Elsschot (1882-1960), Frederik Schmidt Degener (1881-1941), Pieter van der Meer de Walcheren (1880-1970) en Fanny Kelk-de Jong (1918-1978).

 

Van Vestdijk zijn ook afgietsels van de handen bewaard gebleven. Aan diens gezicht is het duidelijkst te zien dat hij geleden moet hebben onder de ziekten die hem de laatste jaren van zijn leven teisterden: zijn wangen zijn ingevallen, zijn kaak is hoekig, zijn lippen dun. 

Afgietsel van de handen van Simon Vestdijk

 

Tegenwoordig minder bekend is Fanny Kelk-de Jong, die met grote regelmaat in Het Parool over kunst schreef en daarnaast bekendstond als tapijtkunstenaar. Haar dodenmasker werd gemaakt door niemand minder dan beeldend kunstenaar Constant Nieuwenhuys – waarschijnlijk minder als voorwerk voor een standbeeld en meer als kunstzinnig experiment.

 

Het bronzen afgietsel toont een ogenschijnlijk opgezet gezicht, redelijk vrij van rimpels. Anders dan bij Vestdijk zijn de oren hier niet meegenomen; wellicht waren oren een ingewikkelde exercitie, alleen weggelegd voor de experts op dit gebied. 

In het archief van het Literatuurmuseum is ook een dodenmasker van Willem Elsschot, pseudoniem van Alfons De Ridder, te vinden. Het is gemaakt door Willem Dolphyn, de artistieke achterkleinzoon van de schrijver, die zijn overgrootvader vastlegde in brons, het hoofd ietwat schuin weggezakt.

 

In totaal zijn van Elsschots dodenmasker welgeteld zes afgietsels gemaakt – het roept de vraag op of er zoveel bekenden waren die de behoefte voelden nog eens naar het gelaat van de beroemde schrijver te kijken of dat een deel van de maskers niet helemaal goed is gelukt. 

Het laten maken van een dodenmasker is niet langer in zwang, maar het kan zeker nog. Zo vind ik online de mogelijkheid me te melden bij kunstenares Francien Maas uit Turnhout, die al ruim twintig jaar dodenmaskers maakt. In al die jaren produceerde ze slechts twaalf maskers – volgens Maas te wijten aan het taboe dat nog steeds heerst over de dood. Haar hoop is dat ze dat unheimliche gevoel met haar maskers kan wegnemen zodat de dood als onderdeel van het leven kan worden gezien. 

 

Ook Stiltebeeld in het Gelderse Niftrik biedt het maken van een dodenmasker als dienst aan. Het gipsen of bronzen afgietsel wordt aangeprezen als een ‘soort driedimensionale foto’ die kan dienen als ‘uiting van respect, liefde, waardering en eventueel maatschappelijke positie die iemand bekleedde’. Met dank aan de uitgebreide omschrijving en afbeeldingen krijgen potentiële klanten inzicht in het proces: van het maken van de afdruk tot het eindresultaat. Ook aan praktische zaken is gedacht: de nabije omgeving, zoals bed, kist en kleding, wordt zorgvuldig afgedekt tegen vlekken, en na het afgietproces is de overledene ‘gewoon te bezoeken voor familie en nabestaanden’.

Misschien weet ik me met het dode lichaam minder raad dan anderen, maar persoonlijk kan ik niet goed wennen aan de gedachte dat je een maskermaker met een overleden dierbare aan de slag zou laten gaan, hoe zorgvuldig die ook te werk gaat. Dat het laten maken van dodenmaskers vandaag de dag niet erg populair meer is, geeft misschien aan dat ik niet de enige ben. Ik vermoed dat we de dood, nu we ouder en ouder worden en de zorg ons van steeds meer kwalen geneest, minder strak in de ogen durven te kijken – en met mijn wegkijken doe ik daar net zo hard aan mee. 

 

Hoe vredig een overledene er ook bij ligt, ik zou een dierbare liever zo goed mogelijk bij leven vastleggen. Het kijken naar de dodenmaskers van Elsschot en Vestdijk roept bij mij vooral het gevoel op dat iemand te laat is vastgelegd. In een standbeeld laat je per slot van rekening liever iemands vuur doorschemeren dan iemands laatste adem, liever gezonde gelaatstrekken dan een hangende mond. Aan de andere kant stralen de maskers ergens ook totale vrede en rust uit, als in een diepe slaap. Ook dat is wellicht een prettige gelaatstrek om vastgelegd te zien.