Het allereerste papieren levensteken van deze Quispel bevindt zich in het Literatuurmuseum, op een plek waar je het niet meteen zou verwachten: in de nalatenschap van Boudewijn Büch. Na een televisieoptreden in november 1986 beloofde Van der Heijden de verzamelaar Büch wat fragmenten uit zijn manuscripten te schenken. Misplaatste ijdelheid, dacht hij later, en hij stelde het daarom uit. Totdat Büch hem er de zomer erop tijdens de Uitmarkt aan herinnert.
Van der Heijden stuurt, vergezeld van een brief, de vellen met het eerste hoofdstuk van Advocaat van de hanen. En daarmee staan we dus aan de wieg van Ernst Quispel. Of hangen we misschien eerder boven zijn kinderwagen?
Want de eerste zin uit het manuscript – gedateerd 26 juli 1987 – luidt: ‘Z’n tante werd het nooit beu te vertellen hoe hij als baby in de kinderwagen tot krijsens toe geschrokken was van het geluid van zijn eigen wind’: zo begint het, maar onder die kinderwagen staat een golflijntje en erboven schommelt ‘de wieg’ tussen vierkante haken.
Aan Büch schrijft hij:
De tekst lijkt me, voor anderen, nagenoeg onleesbaar, maar geeft mogelijk een aardig idee – met al z’n haken, ogen, accolades, pijlen, doorhalingen, varianten, et cetera – van mijn zenuwlijerige manier van werken.
Het is exemplarisch: geen enkele zin staat er in één keer, op vrijwel elke pagina komen ‘varianten’ voor, pijlen, doorhalingen, ronde haken, vierkante haken. Ondanks de helderheid van het handschrift zelf (de vulpenletters van A.F.Th. zijn buitengewoon leesbaar) oogt het manuscript daarom toch als een woest omgewoeld terrein.