‘Rijp en groen, meesterstukken en prullaria staan hier bont dooreen.’ Hendrik Clemens Mulder bedoelde het niet positief, toen hij in september 1923 voor Den Gulden Winckel schreef over de Tentoonstelling voor Letterkunde, al was zijn karakterisering wel raak. Enkele weken daarvoor was in het Haagse gemeentehuis aan de Javastraat een expositie geopend over ruim een eeuw Nederlandse literatuur. Die was in meerdere opzichten een opmerkelijk groot succes. Er werd veel over geschreven en er was grote belangstelling van het publiek: zo’n 8000 bezoekers trokken in zo’n anderhalve maand langs de literaire tafels.
Het was de schrijver/schilder/journalist Bernard Canter geweest die meende dat er iets cultureels ontbrak aan de feestelijkheden rondom het 25-jarig koningschap van Wilhelmina. Hij polste de Haagse burgemeester J.A.N. Patijn, die enthousiast was en de receptiezalen van het stadhuis ter beschikking stelde. Met hulp van onder anderen Willem Kloos, Jeanne en Jacqueline Reyneke van Stuwe, P.C. Boutens en Seerp Anema (in die tijd allemaal vooraanstaande schrijvers en letterkundigen) werd een keuze gemaakt uit de periode 1813-1923.