Toen Harry Mulisch per boot naar zijn laatste rustplaats werd gevaren, verscheen er een glasheldere regenboog boven de Amstel. Niet verwonderlijk voor iemand wiens schrijversleven was begonnen met een donderslag. Letterlijk, want op het moment dat hij als vierentwintigjarige het typoscript voor Archibald Strohalm inleverde – 31 juli 1951, iets voor middernacht – begon het te donderen en te bliksemen. ‘Hetzelfde onweer dat in 1870 woedde boven Rome, toen het Concilie stemde over het dogma der pauselijke onfeilbaarheid’, aldus Mulisch later, in Voer voor psychologen.
Van dat geweld van de elementen is aan het manuscript, sinds 2011 in het bezit van dit museum, niet veel te zien. Een ongeschonden kartonnen map, met een doorgehaalde titel, vervangen door weer een nieuwe, ‘Een kleine domme man’, die het uiteindelijk ook niet werd.